ECLI:NL:CRVB:2015:2831

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 augustus 2015
Publicatiedatum
21 augustus 2015
Zaaknummer
14/5481 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring bezwaar inzake studieschuld

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de hoogte van zijn maandelijkse terugbetalingsverplichting van zijn studieschuld, vastgesteld door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De minister had het bezwaar echter niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend en er geen verschoonbare reden voor de termijnoverschrijding was. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

De appellant stelde dat hij het besluit pas begin maart 2013 had ontvangen, maar de rechtbank oordeelde dat, zelfs als dit waar was, de bezwaartermijn op 4 juli 2013 al verstreken was. De Raad oordeelde dat de appellant niet in staat was om een bezwaarschrift in te dienen binnen de wettelijke termijn en dat onbekendheid met wet- of regelgeving geen overmachtssituatie oplevert. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen grond was voor een verschoonbare termijnoverschrijding. De inhoudelijke gronden van de appellant werden niet verder besproken, omdat de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar al vaststond.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bezwaarschriften en de strikte naleving van de wettelijke termijnen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

14/5481 WSF
Datum uitspraak: 12 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
12 augustus 2014, 14/660 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en de minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2015. Appellant is verschenen in persoon. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J.M. Naber.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 6 januari 2013 heeft de minister aan appellant meegedeeld dat zijn studieschuld op 1 januari 2013 € 73.302,62 bedraagt en hij per deze datum van die schuld
€ 454,68 per maand moet terugbetalen.
1.2.
Appellant heeft met een brief van 4 juli 2013 bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de in het besluit van 6 januari 2013 vastgestelde maandelijkse terugbetalingsverplichting.
1.3.
Bij besluit van 20 december 2013 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en een verschoonbare reden daarvoor ontbreekt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is het volgende overwogen.
Appellant heeft gesteld dat hij het besluit pas begin maart 2013 heeft ontvangen. Nu het besluit niet aangetekend is verzonden en er evenmin een registratiesysteem is waarin de verzending is vermeld, is onduidelijk wanneer het besluit precies is bekendgemaakt. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat het besluit begin maart 2013 aan appellant is bekendgemaakt, was de bezwaartermijn in elk geval op 4 juli 2013 verstreken. Dit betekent dat het bezwaarschrift van 4 juli 2013 te laat is ingediend. Voorts is de termijnoverschrijding niet verschoonbaar omdat er geen sprake is van een situatie dat appellant tijdens de bezwaartermijn niet in staat kon worden geacht om een bezwaarschrift te sturen, al was dit maar een bezwaarschrift op nader aan te voeren gronden. Onbekendheid met wet- of regelgeving en het nog nader willen inwinnen van advies leveren geen overmachtssituatie op waardoor kan worden afgeweken van een wettelijke termijn. Nu het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard wordt niet toegekomen aan een inhoudelijke behandeling van de beroepsgronden.
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant voert aan dat zijn eerlijkheid wordt bestraft. De minister kan niet bewijzen wanneer het besluit van 6 januari 2013 aan hem is bekendgemaakt zodat, wanneer hij verklaard zou hebben dat het besluit pas eind juni of begin juli 2013 door hem was ontvangen, het bezwaar wel ontvankelijk zou zijn verklaard. Voorts stelt appellant dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is omdat onder het besluit van 6 januari 2013 geen correcte rechtsmiddelverwijzing staat vermeld, waardoor hij misleid is. Er staat op dat besluit dat binnen zes weken na dagtekening van deze brief een bezwaarschrift kan worden ingediend. Terwijl in artikel 6:8, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt vermeld dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een besluit dat aan goedkeuring is onderworpen, aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit, inhoudende de goedkeuring van dat besluit, op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Als inhoudelijke grond voert appellant aan dat het besluit in strijd is met artikel 3:4 van de Awb.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
De stelling van appellant dat zijn eerlijkheid wordt bestraft kan, wat daar ook van zij, niet afdoen aan het, op de dwingendrechtelijke artikelen 3:41, eerste lid, 6:7, 6:8, eerste lid, en 6:9 van de Awb gebaseerde, juiste oordeel van de rechtbank dat het bezwaarschrift van appellant tegen het besluit van 6 januari 2013 na afloop van de termijn is ingediend.
4.3.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding in de zin van artikel 6:11 van de Awb. Artikel 6:8, derde lid, van de Awb geldt niet voor het besluit van 6 januari 2013. Het besluit van
6 januari 2013 bevat een correcte rechtsmiddelclausule zodat appellant daardoor niet op het verkeerde been is gezet. Voor zover het appellant niet duidelijk was had het op zijn weg gelegen om spoedig na ontvangst van het besluit in maart 2013 over de bezwaartermijn informatie in te winnen bij de minister en niet maanden te wachten alvorens over te gaan tot het indienen van een bezwaarschrift.
4.4.
De bepalingen over de bezwaartermijn zijn van openbare orde. Het belang van appellant bij een inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaar kan hieraan niet afdoen. De inhoudelijke gronden van appellant blijven dan ook verder buiten bespreking.
4.5.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) B. Fotchind

AP