ECLI:NL:CRVB:2015:2864
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening studiefinanciering en terugvordering op basis van woonadres
In deze zaak gaat het om de herziening van de studiefinanciering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De minister had appellant voor de jaren 2012 en 2013 studiefinanciering toegekend op basis van de norm voor een uitwonende studerende. Echter, na een controle op het woonadres van appellant, concludeerde de minister dat appellant feitelijk niet op het adres stond ingeschreven en herzag de studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende studerende. Dit leidde tot een terugvordering van een bedrag van € 2.104,86.
Appellant voerde aan dat hij ten tijde van de controle nog op het adres stond ingeschreven en dat de verklaringen van de hoofdbewoner niet klopten. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen het besluit van de minister ongegrond verklaard, maar appellant ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de minister niet voldoende bewijs had geleverd dat appellant niet op het gba-adres woonde. De Raad vernietigde de herziening van de studiefinanciering over de maanden januari en februari 2013, omdat de minister niet had aangetoond dat appellant niet op de andere adressen woonde.
De Raad concludeerde dat de herziening van de studiefinanciering over de periode april 2012 tot en met december 2012 in stand bleef, maar dat de terugvordering over januari en februari 2013 niet gerechtvaardigd was. De minister werd veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.960,- bedroegen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 12 augustus 2015.