ECLI:NL:CRVB:2015:2870

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 augustus 2015
Publicatiedatum
25 augustus 2015
Zaaknummer
14/1250 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering na medisch onderzoek en bezwaar

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die zich ziek had gemeld vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet. Appellant heeft op 1 november 2012 een uitkering aangevraagd op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek vastgesteld dat appellant per 21 januari 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en heeft zijn aanvraag afgewezen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

De rechtbank Noord-Holland heeft de beslissing van het Uwv bevestigd en het beroep van appellant ongegrond verklaard. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn lichamelijke en geestelijke beperkingen. Hij heeft ook betoogd dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige heeft benoemd om zijn situatie te beoordelen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 21 augustus 2015 behandeld en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben verricht en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische geschiktheid van appellant voor de geduide functies.

De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening heeft gehouden met de psychische problematiek en de beperkingen van appellant, en dat de door hem vastgestelde beperkingen voldoende inzichtelijk zijn gemotiveerd. De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen reden was om een onafhankelijke deskundige te benoemen, en dat de arbeidsdeskundige voldoende heeft gemotiveerd dat de geduide functies geschikt zijn voor appellant. De conclusie was dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

14/1250 WIA
Datum uitspraak: 21 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
10 februari 2014, 13/3680 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S Akkas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Partijen hebben nadere stukken ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Akkas. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
E.C. van der Meer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Met ingang van 24 januari 2011 heeft appellant zich vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet ziek gemeld in verband met diverse lichamelijke en psychische klachten. Op 1 november 2012 heeft hij een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2.
Bij besluit van 19 december 2012 heeft het Uwv na een medisch en arbeidskundig onderzoek vastgesteld dat voor appellant geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat hij per 21 januari 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullende beperkingen aangenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 juli 2013. Na onderzoek door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 19 december 2012 bij besluit van 23 juli 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat zij op grond van de beschikbare medische gegevens, namelijk de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in samenhang met de overige in het dossier aanwezige stukken, geen aanleiding ziet te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen zoals die zijn weergegeven in de FML van
19 juli 2013. De rechtbank acht de conclusies die door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn getrokken voldoende inzichtelijk. De brief van de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige Schut van 12 november 2013 brengt in dit oordeel geen verandering, waarbij de rechtbank verwijst naar het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van
20 november 2013. De verzekeringsarts heeft daarin te kennen gegeven op de hoogte te zijn van de psychische klachten van appellant en daarom ook beperkingen te hebben aangenomen voor het persoonlijk functioneren van appellant, maar hij heeft tevens te kennen gegeven dat geen sprake is van een manifeste psychopathologie of een persoonlijkheidsstoornis. Ook met de lichamelijke klachten van appellant is naar het oordeel van de rechtbank voldoende rekening gehouden. Daarbij heeft appellant geen medische stukken ingebracht op grond waarvan getwijfeld zou moeten worden aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank ziet geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen.Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in haar rapport van 22 juli 2013 met een uitgebreide toelichting op de verschillende signaleringen voldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geduide functies, gelet op de medische beperkingen van appellant, geschikt kunnen worden geacht. De rechtbank heeft de stelling van appellant verworpen dat hij de functies niet kan vervullen wegens onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal en wegens zijn opleidingsniveau.
3. Appellant heeft in hoger beroep wederom aangevoerd dat bij het vaststellen van de belastbaarheid onvoldoende rekening is gehouden met zijn lichamelijke en geestelijke beperkingen en dat de rechtbank ten onrechte is voorbij gegaan aan het verzoek om een deskundige te benoemen. Appellant heeft dienaangaande aangevoerd dat hij naast zijn psychische klachten die onvoldoende zijn meegewogen, ook een verstandelijke beperking heeft op grond waarvan hij sommige geduide functies niet kan vervullen. Voorts blijkt uit de vastgestelde beperkingen niet dat zijn evenwichtsstoornissen zijn meegenomen. Hij wordt immers gewoon in staat geacht om te bukken en te buigen, terwijl hij dit niet kan, getuige het standpunt van zijn huidige behandelend fysiotherapeut E. Glerum. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft hij de Raad nog informatie doen toekomen van de behandelend sector, waaronder nadere informatie van zijn manueel therapeut van 6 november 2014 van zijn behandelend psychiater bij PsyQ van 20 januari 2015.
3.1.
Door het Uwv zijn in hoger beroep als reactie op deze (nadere) medische gegevens rapporten van 27 november 2014 en 1 mei 2015 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd. Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De verzekeringsartsen hebben zorgvuldig onderzoek verricht en de informatie van de behandelend sector kenbaar in hun beoordeling meegewogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft blijkens het rapport van 19 juli 2013 met de psychische problematiek en met een beperkt IQ rekening gehouden en hiertoe aanvullende beperkingen aangenomen in de rubriek persoonlijk functioneren. Wegens de doofheid rechts, slechthorendheid links, constante piep in de oren/tinnitus, evenwichtsklachten en problemen met de omgeving met veel geluid en drukte, zijn door verzekeringsarts bezwaar en beroep eveneens meer beperkingen aangenomen. De als myogeen geduide nek- en rugklachten hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gegeven meer beperkingen aan te nemen; hij acht de door de primaire verzekeringsarts aangegeven beperkingen voor fysiek zware activiteiten in de rubriek dynamische handelingen hiertoe voldoende. De in hoger beroep overgelegde informatie van de behandelend sector maakt de beoordeling niet anders. In reactie hierop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten van 3 april 2014, 25 juli 2014, 3 oktober 2014, 27 november 2014 en 1 mei 2015, na bestudering van deze (nadere) medische gegevens, inzichtelijk en deugdelijk gemotiveerd uiteengezet waarom betreffende de datum in geding, te weten 21 januari 2013, geen aanleiding is meer dan wel andere beperkingen aan te nemen. Daarbij heeft hij met name vermeld dat de diagnosen zoals vastgesteld in de brief van PsyQ van 20 januari 2015 exact overeenkomen met de diagnosen die PsyQ eerder reeds meldde. De Raad heeft geen redenen om te twijfelen aan dit oordeel. De door appellant in hoger beroep overgelegde brief van zijn manueel therapeut Ruiter van
6 november 2014, waarin wordt gesproken van een nekhernia, ziet niet op de datum hier in geding. Bovendien merkt de Raad op dat volgens de medische gegevens van de behandelend sector in 2013 geen sprake was van hernia maar van myogene nekklachten.
4.2.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 ziet ook de Raad geen reden voor het benoemen van een deskundige.
4.3.
Ten slotte wordt ook het oordeel van de rechtbank onderschreven dat er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de medische geschiktheid van appellant voor de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd. De stelling van appellant dat ten gevolge van zijn verstandelijke beperkingen van een onjuist opleidingsniveau is uitgegaan, slaagt niet nu deze stelling niet wordt onderbouwd door de beschikbare medische informatie. Met de rechtbank wordt geconcludeerd dat het bestreden besluit ook op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskosten veroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en P.H. Banda als leden, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2015.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) K. Jong

UM