Uitspraak
27 mei 2014, 13/6990 en 13/6994 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen de intrekking van haar bijstand en de terugvordering van bijstandsbetalingen over de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 juli 2013. De rechtbank had het beroep van appellante tegen de bestreden besluiten niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellante ten tijde van de uitspraak geen procesbelang meer had.
De Raad heeft vastgesteld dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam de intrekking van de bijstand en de terugvordering had herroepen, waardoor appellante geen geld meer verschuldigd was aan het college. Dit betekende dat appellante haar doel had bereikt, namelijk dat er geen terugvordering zou plaatsvinden. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van voldoende procesbelang voor appellante om het hoger beroep voort te zetten, aangezien de intrekking en terugvordering al ongedaan waren gemaakt.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de betrokken rechters.