ECLI:NL:CRVB:2015:2977

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 september 2015
Publicatiedatum
1 september 2015
Zaaknummer
15/1770 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van betalingsbeslissing ter uitvoering van derdenbeslag op bijstandsuitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en had bezwaar gemaakt tegen inhoudingen op zijn bijstandsuitkering in verband met derdenbeslag. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen uitdrukkelijk verzoek was gedaan om uitkeringsspecificaties van 2007 en 2008 te verstrekken. Appellant stelde dat deze beslissing onterecht was en dat het college ten onrechte inhoudingen had verricht ten behoeve van het College voor zorgverzekeringen (Cvz).

De Raad overwoog dat de bestuursrechter bij de beoordeling van een betalingsbeslissing ter uitvoering van een gelegd beslag de geldigheid van dat beslag als gegeven moet beschouwen. De toetsing kan niet verder strekken dan de vraag of het bestuursorgaan binnen het kader van het beslag is gebleven. De Raad concludeerde dat de rechtbank niet had onderkend dat de beroepsgrond van appellant betrekking had op het bestreden besluit en dat deze inhoudelijk had moeten worden beoordeeld.

Uiteindelijk oordeelde de Raad dat het hoger beroep van appellant slaagde, waardoor de aangevallen uitspraak werd vernietigd en het beroep ongegrond werd verklaard. Het college werd veroordeeld in de proceskosten van appellant en moest het griffierecht vergoeden. De uitspraak werd gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van griffier C. Moustaïne.

Uitspraak

15/1770 WWB
Datum uitspraak: 1 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
30 januari 2015, 14/285 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juli 2015. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. J.M. Boegborn.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving ten tijde van belang bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraak van
13 december 2013 het beroep van appellant tegen een besluit van 26 juli 2013 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen. In deze uitspraak is - samengevat - overwogen dat het college in het nieuw te nemen besluit een duidelijk overzicht van de vordering(en) en een chronologisch overzicht van de inhoudingen op de bijstand van appellant moet geven.
1.3.
Bij brief van 7 januari 2014 heeft appellant de rechtbank verzocht te bepalen dat het college de uitspraak in 1.2 uitvoert.
1.4.
Ter uitvoering van de uitspraak in 1.2 heeft het college bij besluit van 20 januari 2014 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant gedeeltelijk gegrond verklaard. Aan de besluitvorming is onder meer ten grondslag gelegd dat op last van het College voor zorgverzekeringen (Cvz) inhoudingen op de bijstand hebben plaatsgevonden. Van februari 2013 tot en met december 2013 is echter maandelijks een te hoog bedrag op de bijstand van appellant ingehouden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit
niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe is - samengevat - overwogen dat uit de gedingstukken en ook uit de brief van appellant van 7 januari 2014 niet blijkt van een uitdrukkelijk verzoek tot het nemen van een besluit op een aanvraag om uitkeringsspecificaties van 2007 en 2008 te verstrekken. Voor zover het beroep van appellant moet worden aangemerkt als een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag tot het verstrekken van deze uitkeringsspecificaties, voldoet dit beroep niet aan de eisen van artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het onredelijk laat is ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat zij aan het ter zitting gedane verzoek van appellant dat het college alle bedragen dient terug te betalen die sinds februari 2013 op de bijstand zijn ingehouden en zijn betaald aan het Cvz, niet toekomt.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om de uitkeringsspecificaties 2007 en 2008 te verstrekken, ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.2.
Deze beroepsgrond valt buiten de omvang van het geding. Aan het onderhavige geding ligt immers het bestreden besluit ten grondslag, waarin een overzicht is gegeven van de door het college verrichte inhoudingen op de bijstand van appellant in verband met derdenbeslag. Deze beroepsgrond kan dan ook niet leiden tot aantasting van het bestreden besluit. Overigens heeft het college ter zitting van de Raad appellant de uitkeringsspecificaties van 2006 tot en met 2012 aangeboden, maar appellant heeft deze niet in ontvangst willen nemen omdat deze volgens hem nu niet meer van betekenis kunnen zijn.
4.3.
Voorts heeft appellant in hoger beroep herhaald dat het college ten onrechte inhoudingen op de bijstand ten behoeve van het Cvz heeft verricht en dat alle bedragen die aan het Cvz zijn afgedragen, aan hem moeten worden terugbetaald.
4.4.
Deze beroepsgrond heeft appellant ter zitting van de rechtbank aangevoerd. De rechtbank heeft niet onderkend dat deze grond betrekking heeft op het bestreden besluit en dat zij deze grond inhoudelijk had moeten beoordelen. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad deze beroepsgrond beoordelen.
4.5.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 21 december 2010,
ECLI:NL:CRVB:2010: BO9009) kan de beslagdebiteur (in dit geval appellant) bezwaren betreffende een gelegd beslag voorleggen aan de civiele rechter en is de derdebeslagene
(in dit geval het college) gehouden volledige medewerking aan het beslag te geven zonder de geldigheid en de omvang daarvan te mogen beoordelen. Ook de bestuursrechter dient bij de beoordeling van een betalingsbeslissing ter uitvoering van een gelegd beslag de geldigheid van dat beslag als een gegeven te beschouwen en zijn toetsing kan niet verder strekken dan de beantwoording van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van zijn betalingsbeslissing is gebleven binnen het kader van het beslag.
4.6.
Nu in de onderhavige procedure dan ook niet ter beoordeling voorligt of rechtmatig en tot een juist bedrag op de bijstand van appellant beslag is gelegd, kan de stelling van appellant niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
4.7.
Uit 4.4 en 4.6 volgt dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
5. Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 13,80 aan reiskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 13,80;
- bepaalt dat het college aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 123,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2015.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) C. Moustaïne

HD