ECLI:NL:CRVB:2015:2987
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verlaging van bijstand en de feitelijke grondslag voor maatregelen in het kader van de WWB
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Venlo ongegrond verklaarde. Appellant ontving sinds 16 juni 2004 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college had de bijstand van appellant in januari 2013 met 100% verlaagd, omdat hij een aangeboden werkplek bij een bedrijf zou hebben geweigerd. Na bezwaar werd deze verlaging herzien naar 50% voor een maand, omdat er geen concreet aanbod voor werk was gedaan. De rechtbank oordeelde dat het college terecht de maatregel had opgelegd, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelt anders. De Raad stelt vast dat er geen feitelijke grondslag is voor de opgelegde maatregel, omdat er geen concreet werkaanbod was en de gedraging van appellant niet als onvoldoende meewerken kan worden aangemerkt. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en herroept het besluit van het college, waardoor appellant recht heeft op volledige bijstand voor januari 2013. Tevens wordt het college veroordeeld tot het vergoeden van wettelijke rente en proceskosten aan appellant.