ECLI:NL:CRVB:2015:2988

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 september 2015
Publicatiedatum
3 september 2015
Zaaknummer
14/2083 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending inlichtingenverplichting en niet bijhouden van administratie

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) van appellante, die geen melding heeft gemaakt van een hennepkwekerij en de daaruit voortvloeiende inkomsten. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die het beroep tegen het besluit van het college ongegrond verklaarde. De politie Groningen ontdekte op 4 juni 2013 in een schuur bij de woning van appellante een professionele hennepkwekerij. Appellante had verklaard dat zij de intentie had om een hennepkwekerij te beginnen, maar dit niet had doorgezet. Het college heeft op basis van de onderzoeksresultaten de bijstand van appellante met terugwerkende kracht ingetrokken en de gemaakte kosten teruggevorderd, omdat appellante geen administratie had bijgehouden van de investeringen en opbrengsten van de kwekerij.

De Raad oordeelt dat de schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand. Het is aan appellante om aan te tonen dat zij recht had op bijstand, maar zij heeft geen inzicht gegeven in haar financiële situatie. De Raad bevestigt dat de intrekking van de bijstand ook geldt voor de periode na de ontmanteling van de hennepkwekerij, omdat appellante geen informatie heeft verstrekt over haar inkomsten en uitgaven. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/2083 WWB
Datum uitspraak: 1 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 maart 2014, 13/1051 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Mulder, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. Mulder heeft zich ontrokken als gemachtigde.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 21 juli 2015. Partijen zijn, het college met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Naar aanleiding van een anonieme tip heeft de politie Groningen samen met het Samenwerkingsverband Sociale Recherche Groningen (sociale recherche) op 4 juni 2013 in een schuur bij de woning van appellante een compleet ingerichte professionele hennepkwekerij, bestaande uit een volledig geïsoleerde ruimte met 20 assimilatielampen en een illegale elektriciteitsaansluiting, aangetroffen. Op dat moment waren geen hennepplanten aanwezig. Aangetroffen indicatoren als gebruikte potgrond, hennepafval, een vervuilde koolstoffilter en aantasting van de gebruikte bouwmaterialen wijzen volgens de opsporingsambtenaren op minimaal één eerdere oogst. In de woning van appellante zijn enkele luxe gebruiksgoederen aangetroffen en in beslag genomen. Appellante heeft verklaard dat zij de intentie had een hennepkwekerij te beginnen, maar daarvan heeft afgezien toen zij eind maart 2013 in het kader van de schuldsanering een schone lei kreeg met een nabetaling. Naar aanleiding van informatie van de politie Groningen heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. Daarbij is gebruik gemaakt van het door de politie ter beschikking gestelde proces-verbaal. De sociale recherche heeft verder onder meer dossieronderzoek gedaan. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het Rapport Sociale Recherche (fase 3) van 19 juni 2013.
1.3.
Op grond van de onderzoeksresultaten heeft het college bij besluit van 24 juni 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 september 2013 (bestreden besluit), de bijstand van appellante met ingang van 24 april 2013 ingetrokken en de over de periode van 24 april 2013 tot en met 31 mei 2013 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 1.370,05 van appellante teruggevorderd. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante geen melding heeft gemaakt van de hennepkwekerij en de inkomsten daaruit. Omdat appellante geen administratie heeft bijgehouden van de investeringen en opbrengsten van de kwekerij kan het vermogen en het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De door de bestuursrechter te beoordelen periode betreft de periode van 24 april 2013, de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken, tot en met 24 juni 2013, de datum van het primaire besluit. Vaststaat dat de politie in de schuur van appellante op 4 juni 2013 een professionele hennepkwekerij heeft aangetroffen en dat appellante, door hiervan geen melding te maken bij het college, de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden.
4.2.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor de intrekking van bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat in het geval wel aan de inlichtingenverplichting zou zijn voldaan, over de desbetreffende periode recht op (aanvullende) bijstand bestond.
4.3.
Niet in geschil is dat appellante geen administratie heeft bijgehouden. Het college is er in zijn besluitvorming van uitgegaan dat appellante één keer had geoogst. Het geschil spitst zich toe op de vraag of er inderdaad voor 4 juni 2013 al een keer was geoogst.
4.4.
Op grond van de vaststelling dat sprake was van stroomafname buiten de meter om, en gelet op de in 1.2 vermelde aangetroffen indicatoren bieden de onderzoeksbevindingen voldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat ten minste één oogst heeft plaatsgehad. Aan de stelling van appellante dat de productiemiddelen in de voorbereidingsfase zijn getest en tweedehands waren waardoor deze sporen van gebruik vertoonden, kan voorbijgegaan worden nu appellante geen gegevens heeft willen verstrekken over de herkomst van de kweekapparatuur. Door uit te gaan van een groeiperiode van zes weken wordt niet ten nadele van appellante beslist, temeer niet nu appellante heeft verklaard ruim een half jaar bezig te zijn geweest met de voorbereiding en opzet van de kwekerij. Dat van het proces-verbaal van de politie geen gebruik mag worden gemaakt omdat het met een ander doel is opgesteld, wordt niet onderschreven. Het proces-verbaal is een op ambtseed opgesteld document dat weliswaar met een ander oogmerk is opgesteld, maar dat doet geen afbreuk aan de weergave van de geconstateerde feiten.
4.5.
De intrekking van de bijstand ziet tevens op de periode na de ontmanteling van de hennepkwekerij op 4 juni 2013. Gelet op vaste rechtspraak (uitspraak van 19 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1591) is het aan appellante om inzicht te geven in de verworven inkomsten en besteding daarvan dan wel de vorming van vermogen. Nu appellante ook in hoger beroep hierin geen inzicht heeft gegeven heeft het college zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat ook na de datum van het beëindigen van de hennepkwekerij nog onvoldoende inzicht bestond in de financiële positie van appellante om haar recht op bijstand te kunnen vaststellen.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2015.
(getekend) J.C.F. Talman
(getekend) C.M.A.V. van Kleef

HD