ECLI:NL:CRVB:2015:3039

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 september 2015
Publicatiedatum
9 september 2015
Zaaknummer
13-3172 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderbijslag op basis van niet-verzekerd zijn en overgangsrecht

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 4 september 2015, wordt de weigering van kinderbijslag aan appellant besproken. Appellant, geboren in 1950, had vanaf 13 april 1978 een WAO-uitkering, maar deze werd per 1 juli 1996 geschorst omdat hij niet voor een medisch onderzoek naar Nederland kwam. Pas op 28 april 2000 verklaarde hij zich bereid om naar Nederland te komen voor onderzoek, waarna zijn arbeidsongeschiktheid opnieuw werd beoordeeld. De Sociale verzekeringsbank (Svb) beëindigde de kinderbijslag met ingang van het derde kwartaal van 1996, omdat appellant niet verzekerd was. Appellant diende in 2010 opnieuw een aanvraag in voor kinderbijslag, maar deze werd door de Svb geweigerd, omdat hij op de peildatum van 1 juli 2000 niet verzekerd was voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De rechtbank verklaarde het beroep tegen het besluit van de Svb ongegrond.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant niet onder het overgangsrecht valt, omdat hij voorafgaand aan 1 januari 2000 geen recht had op een WAO-uitkering die ten minste gelijk was aan 35% van het wettelijk minimumloon. Dit betekent dat hij niet verzekerd was op grond van artikel 26 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (KB 746). De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat het recht op kinderbijslag niet herleeft, zelfs niet als appellant later weer aan de voorwaarden voldoet. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

13/3172 AKW
Datum uitspraak: 4 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 mei 2013, 12/3053 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend. Appellant heeft daarop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2015. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. van der Weerd.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1950, is in Nederland werkzaam geweest. Met ingang van
13 april 1978 is hem een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering is per 1 juli 1996 geschorst omdat appellant niet voor een medisch onderzoek naar Nederland kwam.
1.2.
Op 28 april 2000 heeft appellant zich bereid verklaard voor onderzoek naar Nederland te komen. Nadat appellants arbeidsongeschiktheid in 2003 opnieuw was beoordeeld, is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tot het oordeel gekomen dat appellant ook vanaf 1 juli 1996 80 tot 100% arbeidsongeschikt was. Vanaf die datum tot 28 april 2000 is de uitkering op grond van artikel 25 van de WAO geweigerd. Vanaf laatstgenoemde datum is de uitkering aan appellant betaald.
1.3.
Appellant ontving tijdens en na zijn verblijf in Nederland kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Bij besluit van 31 augustus 2000 heeft de Svb de kinderbijslag met ingang van het derde kwartaal van 1996 beëindigd op de grond dat appellant niet verzekerd was. De ten onrechte betaalde kinderbijslag is bij besluit van
30 oktober 2000 van appellant teruggevorderd.
1.4.
Op 1 april 2010 heeft appellant opnieuw kinderbijslag aangevraagd. Bij besluit van
14 juni 2011 heeft de Svb appellant kinderbijslag geweigerd. Appellants aanspraak is beoordeeld met ingang van het derde kwartaal van 2000. Naar het oordeel van de Svb was appellant op de peildatum van dat kwartaal, 1 juli 2000, niet verzekerd voor de AKW. Daarbij is overwogen dat appellant geen recht had op kinderbijslag over het vierde kwartaal van 1999 en dus niet onder het overgangsrecht valt.
1.5.
Bij beslissing op bezwaar van 27 april 2012 (bestreden besluit), heeft de Svb de weigering van kinderbijslag gehandhaafd. De Svb heeft vastgesteld dat de aanvraag ten onrechte is beoordeeld vanaf het derde kwartaal van 2000. Dit had een jaar voor de aanvraag, dus met ingang van het tweede kwartaal van 2010 (lees: 2009) moeten zijn. Voor het overige is het besluit van 14 juni 2011 gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
De Raad overweegt als volgt.
3.2.
Voor de hier van belang zijnde wettelijke voorschriften zij verwezen naar de overwegingen 2.3 tot en met 2.6 van de aangevallen uitspraak.
3.3.
Tussen partijen is in geschil of appellant vanaf 1 januari 2000 verzekerd is gebleven voor de AKW omdat hij onder het overgangsrecht viel.
3.4.
Op grond van artikel 27 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (KB 746), is per 1 januari 2000 verzekerd gebleven voor de AKW degene die tot aan die datum verzekerd was op grond van artikel 26 van KB 746. Verzekerd op grond van artikel 26 van KB 746 was onder andere degene die recht had op een uitkering op grond van de WAO, mits deze uitkering ten minste gelijk was aan 35% van het wettelijk minimumloon.
3.5.
Direct voorafgaand aan 1 januari 2000 ontving appellant geen WAO-uitkering omdat deze hem op grond van artikel 25 van die wet volledig was geweigerd. Hij had dus geen recht op een uitkering die ten minste gelijk was aan 35% van het wettelijk minimumloon. Appellant was voorafgaand aan 1 januari 2000 niet verzekerd op grond van artikel 26 van KB 746 en is dus niet op grond van artikel 27 verzekerd gebleven.
3.6.
In artikel 27, tweede lid, van KB 746 is neergelegd dat het recht op kinderbijslag niet herleeft als een belanghebbende op een later moment wel weer aan de in artikel 26 genoemde voorwaarden gaat voldoen. Dat appellant met ingang van 28 april 2000 weer een uitkering op grond van de WAO is gaan ontvangen, leidt er daarom niet toe dat hij opnieuw verzekerd is geraakt voor de AKW.
3.7.
Het onder 3.2 tot en met 3.6 overwogene leidt tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Er is geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en
H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 september 2015.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) S. Aaliouli
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over verzekering.

AP