ECLI:NL:CRVB:2015:3085
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand na niet tijdig overleggen van gevraagde gegevens
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan appellant, die vanaf 25 april 2012 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant heeft op 2 mei 2013 het college geïnformeerd dat zijn minderjarige dochter bij hem woont. Het college heeft appellant verzocht om bepaalde gegevens te overleggen, waaronder bankafschriften en toekenningsbeschikkingen. Appellant heeft echter geweigerd deze gegevens te verstrekken, met als argument dat deze informatie van algemene bekendheid was of niet relevant. Het college heeft daarop de bijstand van appellant opgeschort en later ingetrokken, omdat hij de gevraagde gegevens niet tijdig had overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen de intrekking van de bijstand ongegrond verklaard. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het college onterecht heeft gehandeld door de bijstand in te trekken, omdat de gevraagde gegevens al bekend waren bij het college of op een andere manier verkregen konden worden. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellant verzuimd heeft om de gevraagde gegevens binnen de gestelde termijn te overleggen en dat dit verzuim hem kan worden verweten. De Raad heeft vastgesteld dat de gevraagde gegevens essentieel waren voor de beoordeling van het recht op bijstand.
De Raad heeft de argumenten van appellant verworpen, waaronder het standpunt dat de gevraagde informatie overbodig was. De Raad heeft geoordeeld dat het aan het college is om te bepalen welke gegevens noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de bijstandsverlening. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de in beroep alsnog overgelegde gegevens niet van betekenis zijn voor de beoordeling van het bestreden besluit. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het hoger beroep van appellant afgewezen.