ECLI:NL:CRVB:2015:3100
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens verzuim in medewerking aan opschorting
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving sinds 13 februari 2013 bijstand, maar verzuimde om binnen de gestelde termijn de gevraagde medewerking te verlenen na een opschortingsbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Roermond. Het college had appellant uitgenodigd voor een gesprek over zijn mogelijkheden op de arbeidsmarkt, maar appellant verscheen niet op de afspraken. Dit leidde tot de opschorting van zijn bijstand per 31 mei 2013 en uiteindelijk tot de intrekking van de bijstand met terugwerkende kracht. Appellant voerde aan dat hij niet op de uitnodigingen was verschenen omdat hij zijn post niet had ontvangen, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het appellant zelf was aan te rekenen dat hij niet op de uitnodigingen had gereageerd. De Raad stelde vast dat appellant verantwoordelijk was voor de juiste registratie van zijn adres en dat hij had moeten weten dat zijn post naar het verkeerde adres werd gestuurd. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat het college aan zijn bekendmakingsverplichting had voldaan door het opschortingsbesluit naar het bij appellant bekende adres te verzenden. De uitspraak werd gedaan door F. Hoogendijk, met M.S. Boomhouwer als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 15 september 2015.