ECLI:NL:CRVB:2015:3115

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 september 2015
Publicatiedatum
15 september 2015
Zaaknummer
14-5262 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand en terugvordering voorschot wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft appellante op 5 april 2013 een aanvraag voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Na administratief onderzoek door de gemeente Rotterdam bleek dat appellante een auto op haar naam had staan, die zij niet had gemeld bij haar aanvraag. De auto, een Mercedes-Benz uit 1962, was geregistreerd bij de RDW en de waarde ervan was cruciaal voor de beoordeling van haar recht op bijstand. Ondanks herhaalde verzoeken om informatie over de waarde van de auto, heeft appellante geen taxatierapport overgelegd. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de aanvraag afgewezen en het verstrekte voorschot van € 893,51 teruggevorderd, omdat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden.

De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat zij alle relevante informatie had verstrekt en dat het moeilijk was om de benodigde gegevens te verkrijgen, omdat haar ex-partner in het buitenland verbleef en de auto daar was verkocht. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat appellante niet had aangetoond dat de auto niet meer in haar bezit was. De Raad oordeelde dat het college terecht de aanvraag om bijstand had afgewezen en de terugvordering van het voorschot gerechtvaardigd was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/5262 WWB
Datum uitspraak: 15 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
7 augustus 2014, 13/8179 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Jhingoer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2015. Appellante is met bericht niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Dinç.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft zich op 5 april 2013 gemeld om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aan te vragen. Op 6 mei 2013 heeft appellante de aanvraag ingediend.
1.2.
Naar aanleiding van die aanvraag heeft een medewerker van de afdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Rotterdam administratief onderzoek verricht. In dat kader is Suwinet Inkijk geraadpleegd. Hieruit is naar voren gekomen dat in het register van de Dienst Wegverkeer (RDW) sinds 3 juli 2008 op naam van appellante een auto (merk Mercedes-Benz, bouwjaar 1962, kenteken [kenteken] ) staat geregistreerd. De medewerker heeft appellante bij brief van 3 juni 2013 geïnformeerd dat zij bij haar aanvraag geen melding heeft gemaakt van het bezit en de waarde van de auto, ook nadat aan haar bij brief van 8 mei 2013 is gevraagd of zij iets is vergeten te melden dat van invloed kan zijn op het recht op bijstand. Appellante is daarbij een hersteltermijn geboden en verzocht om uiterlijk op
17 juni 2013 een taxatierapport van een erkend taxatiebureau met betrekking tot de auto over te leggen. In reactie hierop heeft appellante bij brief van 6 juni 2013 meegedeeld dat zij er niet mee bekend was dat de auto nog op haar naam stond. De auto is in 2011 door haar ex-partner geëxporteerd en verkocht. Dit is niet correct doorgegeven aan de RDW.
1.3.
Bij besluiten van 20 juni 2013 heeft het college de aanvraag van appellante afgewezen, omdat vanwege schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand niet kan worden beoordeeld en het verstrekte voorschot van € 893,51 van appellante teruggevorderd.
1.4.
Bij besluit van 12 november 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen de besluiten van 20 juni 2013 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat naar aanleiding van de aanvraag onderzoek is gedaan, waarbij is gebleken dat appellante een auto op haar naam heeft staan. De waarde van de auto is van belang om het recht op bijstand te kunnen beoordelen. Daarom is appellante om een taxatierapport van de auto gevraagd, dat niet is ontvangen. Uit informatie van een aantal autodealers blijkt dat de waarde van de auto varieert tussen € 7.000,- en € 90.000,-. Appellante heeft niet aangetoond dat de auto in 2011 is verkocht en dat zij de auto niet meer in haar bezit heeft. Nu zij dit niet heeft aangetoond, kan het vermogen niet worden vastgesteld en is ook het recht op bijstand niet vast te stellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat zij alle relevante informatie heeft verschaft en bereid is de benodigde informatie te verschaffen. Appellante heeft al het nodige gedaan om de benodigde gegevens te leveren, maar gelet op het feit dat haar ex-partner in het buitenland verblijft en de auto ook in het buitenland is verkocht, is het niet eenvoudig om de gevraagde gegevens te overleggen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hier te beoordelen periode loopt van 5 april 2013 (datum melding) tot en met 20 juni 2013 (datum besluit op aanvraag).
4.2.
Vaststaat dat in de te beoordelen periode de onder 1.2 genoemde auto op naam van appellante stond geregistreerd bij de RDW.
4.3.
Het gegeven dat een kentekenbewijs van een voertuig op naam van een betrokkene staat, rechtvaardigt de vooronderstelling dat dit voertuig een bestanddeel vormt van het vermogen waarover een betrokkene beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Appellante is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is. Zij heeft niet aan de hand van objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat de auto reeds in 2011 is verkocht. De auto moet dan ook tot het vermogen van appellante worden gerekend.
4.4.
Appellante heeft de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden door geen melding te doen van het bezit van de auto en geen gegevens te verstrekken over de waarde van die auto. Aangezien controleerbare gegevens over de waarde van de auto ontbreken, kan het recht op bijstand over de te beoordelen periode niet worden vastgesteld. Het college heeft de aanvraag om bijstand dan ook terecht afgewezen. Tegen de terugvordering van het verstrekte voorschot heeft appellante geen zelfstandige gronden aangevoerd.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 september 2015.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) C.M.A.V. van Kleef

HD