ECLI:NL:CRVB:2015:3117

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 september 2015
Publicatiedatum
15 september 2015
Zaaknummer
14-3350 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens niet verstrekken van bankafschriften

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellante ontving sinds 30 augustus 2010 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Tijdens een rechtmatigheidsonderzoek bleek dat appellante drie bankrekeningen had verzwegen, wat leidde tot een verzoek van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag om bankafschriften over te leggen. Appellante heeft echter niet volledig voldaan aan dit verzoek, wat resulteerde in de opschorting van haar bijstandsuitkering per 1 juli 2013.

Het college heeft vervolgens de bijstand van appellante ingetrokken op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB, omdat zij niet binnen de gestelde termijn de gevraagde gegevens had verstrekt. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij niet op de hoogte was van welke stukken ontbraken en dat zij niet in staat was om de gevraagde bankafschriften tijdig te overleggen.

De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante wel degelijk een verwijt kan worden gemaakt voor het niet tijdig aanleveren van de bankafschriften. De Raad heeft vastgesteld dat de gevraagde bankafschriften essentieel zijn voor de beoordeling van het recht op bijstand en dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet over de ontbrekende gegevens kon beschikken. De Raad heeft de beslissing van het college om de bijstand in te trekken bevestigd, omdat aan de voorwaarden van artikel 54, vierde lid, van de WWB was voldaan. De uitspraak van de rechtbank is daarmee bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/3350 WWB
Datum uitspraak: 15 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
13 mei 2014, 14/526 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. dr. drs. P.H.J. Körver, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2015. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Catakli.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 30 augustus 2010 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder.
1.2.
Het college is tijdens een periodiek rechtmatigheidsonderzoek onder meer uit in Suwinet opgenomen belastinggegevens gebleken dat appellante beschikte over drie bankrekeningen, die zij niet aan het college had opgegeven. Hierop heeft het college appellante bij brief van
28 mei 2013 verzocht om voor 11 juni 2013 kopieën van de bankafschriften van deze rekeningen over de periode 1 mei 2012 tot en met 28 mei 2013 te verstrekken. Tevens heeft het college gevraagd bankafschriften over te leggen van een ander - wel aan het college bekend - bankrekeningnummer. Appellante heeft de gevraagde bankgegevens niet volledig overgelegd. Bij brief van 21 juni 2013 heeft het college de uitbetaling van de bijstand aan appellante met ingang van 1 juli 2013 opgeschort en haar verzocht voor 5 juli 2013 de volledige stukken aan te leveren. Op 27 juni 2013 heeft appellante opnieuw een aantal bankafschriften overgelegd.
1.3.
Bij besluit van 5 juli 2013 heeft het college met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB het recht op bijstand van appellante met ingang van 1 juli 2013 opgeschort en haar in de gelegenheid gesteld voor 19 juli 2013 de gevraagde stukken volledig aan te leveren.
1.4.
Bij besluit van 19 juli 2013, gehandhaafd bij besluit van 9 december 2013 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellante met ingang van 1 juli 2013 ingetrokken op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft tegen de opschorting van het recht op bijstand geen rechtsmiddel aangewend, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand met ingang van 1 juli 2013 op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB in rechte stand kan houden.
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken dan wel anderszins onvoldoende medewerking heeft verleend. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
4.3.
De door het college bij het opschortingsbesluit gevraagde bankafschriften zijn gegevens die van belang zijn voor de verlening van bijstand. Met de rechtbank en het college is de Raad van oordeel dat voor de beoordeling van het recht op bijstand een volledig beeld van de financiële situatie van appellante noodzakelijk is en dat daarom alle bankafschriften van belang zijn. Verder staat op grond van de gedingstukken vast dat appellante de gevraagde gegevens niet volledig binnen de daarvoor gestelde termijn heeft ingeleverd. Anders dan aangevoerd heeft appellante ook op 27 juni 2013 niet volledig de gevraagde gegevens overgelegd. In het bestreden besluit heeft het college vermeld welke bankafschriften nog ontbraken. Dat appellante erop mocht vertrouwen dat zij de gevraagde gegevens volledig had overgelegd, heeft zij - tegenover de betwisting door het college - niet aannemelijk gemaakt. De enkele plaatsing van een stempel “27 juni 2013” door de gemeente op de overgelegde bankafschriften en de stelling dat nadien telefonisch aan haar is meegedeeld dat het opschortingsbesluit van 5 juli 2013 en de op 27 juni 2013 ingeleverde stukken elkaar waarschijnlijk hebben gekruist, zijn daartoe onvoldoende. De rechtbank heeft er daarbij terecht op gewezen dat die telefonische mededeling niet impliceert dat het college de stukken op dat moment al had beoordeeld en akkoord bevonden. Appellante heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat zij niet binnen de gegeven hersteltermijn over de ontbrekende bankafschriften kon beschikken.
4.4.
De beroepsgrond dat appellante niet wist welke stukken precies ontbraken en dat zij daarover ook niet is geïnformeerd, kan appellante niet baten. Vaststaat dat appellante drie bankrekeningen heeft verzwegen en dat aan haar bij brief van 28 mei 2013 met concrete vermelding van rekeningnummers is gevraagd bankafschriften over te leggen. Appellante heeft vervolgens, ondanks twee geboden herstelmogelijkheden, laatstelijk bij het opschortingsbesluit van 5 juli 2013, meer dan twintig bankafschriften niet overgelegd. Voor het oordeel dat haar daarvan geen verwijt kan worden gemaakt, bestaat onder de gegeven omstandigheden geen grond.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB is voldaan. Het college was daarom bevoegd de bijstand van appellante in te trekken.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 september 2015.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) C.M.A.V. van Kleef

HD