ECLI:NL:CRVB:2015:3139

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 september 2015
Publicatiedatum
16 september 2015
Zaaknummer
14-1264 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van niet verantwoord persoonsgebonden budget (pgb) door Zorgkantoor

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugvordering van een niet verantwoord persoonsgebonden budget (pgb) door het Zorgkantoor. Appellante had in 2011 een pgb van € 13.897,55 ontvangen, maar het Zorgkantoor stelde later vast dat slechts € 7.835,19 verantwoord was. Het resterende bedrag van € 6.062,36 werd teruggevorderd omdat appellante niet aan de verplichtingen verbonden aan het pgb had voldaan. De Raad oordeelde dat de verantwoording van de besteding van het pgb de eigen verantwoordelijkheid van de verzekerde is, ook als het beheer aan een derde is uitbesteed. Appellante had weliswaar een zorgovereenkomst van Viva Zorggroep overgelegd, maar had niet de benodigde urenspecificaties, facturen en betalingsbewijzen ingediend. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De rechtbank had overwogen dat appellante niet had aangetoond dat de zorg daadwerkelijk was verleend en dat het Zorgkantoor terecht het pgb lager had vastgesteld. De Raad voegde hieraan toe dat de omstandigheden van appellante, zoals haar gezondheidssituatie en de complexiteit van het pgb-beheer, niet voldoende waren om de belangenafweging van het Zorgkantoor te weerleggen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de verzekerde bij het beheer van een pgb en de noodzaak om aan de bijbehorende verplichtingen te voldoen.

Uitspraak

14/1264 AWBZ
Datum uitspraak: 16 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
23 januari 2014, 13/1733 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
Achmea Zorgkantoor (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.J. van der Staaij, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Staaij en haar zoon, [naam zoon] . Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.M.A. Terkoolt - Nugter.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Het Zorgkantoor heeft aan appellante op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor het jaar 2011 een persoonsgebonden budget (pgb) van in totaal
€ 13.897,55 voor verschillende zorgfuncties verleend.
1.2.
Bij besluit van 30 juni 2012 heeft het Zorgkantoor het pgb over 2011 vastgesteld op
€ 7.835,19. Een bedrag van € 6.062,36 heeft appellante niet verantwoord. Van appellant wordt dit bedrag teruggevorderd.
1.3.
Bij besluit van 14 juni 2013 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor het tegen het besluit van 30 juni 2012 gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. Daaraan heeft het Zorgkantoor ten grondslag gelegd dat appellante over de periode van 1 juli 2011 tot en met
31 december 2011 niet heeft voldaan aan de aan het pgb verbonden verplichtingen van artikel 2.6.9, eerste lid, van de Regeling subsidies AWBZ, zodat het Zorgkantoor bevoegd is het pgb lager vast te stellen dan het bij de verlening bepaalde bedrag. Het Zorgkantoor heeft de individuele belangen van appellante afgewogen tegen de belangen van het Zorgkantoor. Aannemelijk is dat appellante een bedrag van € 108,50 heeft betaald aan Viva Zorggroep voor aan haar verleende zorg, zodat dat bedrag in mindering wordt gebracht op de terugvordering. Verder heeft appellante met de door haar overgelegde stukken niet aannemelijk gemaakt dat de zorg waarvoor het pgb is verstrekt daadwerkelijk is verleend, omdat niet is gebleken dat de zorgverleners zijn betaald. Het toegekende pgb is voor het overgrote deel aan appellante uitbetaald als voorschot, om die reden kan appellante zich er niet op beroepen dat zij de zorgverleners niet heeft kunnen uitbetalen omdat zij geen geld had.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellante niet heeft voldaan aan de aan het pgb verbonden verplichtingen. De beroepsgrond dat appellante de zorgverleners niet eerder kon betalen, omdat zij geen geld had, treft geen doel nu tussen partijen vaststaat dat het pgb, met uitzondering van een bedrag van € 939,55, volledig aan haar is betaald. Daarom valt niet in te zien dat appellante de door haar ingekochte zorg niet vanuit het pgb had kunnen betalen. Voor het oordeel dat in het kader van de belangenafweging alsnog (een deel van) de verantwoording geaccepteerd zou moeten worden bestaat voorts geen aanleiding.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft een zorgovereenkomst van zorgverlener Viva Zorggroep overgelegd en zich op het standpunt gesteld dat zij voor deze zorgverlener heeft voldaan aan haar verplichtingen. Voorts moet in het kader van de belangenafweging rekening worden gehouden met haar gezondheidssituatie en de omstandigheid dat het beheer van het pgb erg ingewikkeld is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. De Raad voegt daaraan nog toe dat appellante in hoger beroep weliswaar een zorgovereenkomst van zorgverlener Viva Zorggroep heeft overgelegd, maar dat zij daarmee nog niet aan alle overige aan het pgb verbonden verplichtingen heeft voldaan. Niet zijn overgelegd de urenspecificaties, facturen en betalingsbewijzen.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 1 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9635) dient het Zorgkantoor de discretionaire bevoegdheid om een Pgb lager vast te stellen uit te oefenen met inachtneming van het geschreven en het ongeschreven recht, daaronder begrepen de in artikel 3:4 van de Awb neergelegde verplichting tot evenredige belangenafweging. Daarbij zal een afweging moeten worden gemaakt tussen het belang van handhaving van de niet nagekomen verplichting en de gevolgen van de verlaging voor de ontvanger, waarbij tevens de ernst van de tekortkoming en de mate waarin deze aan de ontvanger kan worden verweten van belang is. Appellante heeft gewezen op de ernst van haar gezondheidssituatie en de complexiteit van het beheer van een pgb. Ter zitting is toegelicht dat in verband met deze omstandigheden appellante het beheer van het pgb aanvankelijk heeft laten verrichten door een familielid met administratieve vaardigheden. Dat familielid bleek evenwel niet in staat deze taak naar behoren te verrichten met als gevolg miscommunicatie met het zorgkantoor en geen evenredige verdeling van de zorgkosten over het hele jaar. Deze omstandigheden maken niet dat geoordeeld moet worden dat het Zorgkantoor niet in redelijkheid tot de door hem gemaakte belangenafweging heeft kunnen komen. Voorop staat dat de verantwoording van de besteding van het pgb de eigen verantwoordelijkheid is van de verzekerde. Er is immers gekozen om de zorg in de vorm van een pgb geleverd te krijgen. De verplichtingen die daarbij horen zijn bekend en met de aanvaarding van het pgb is de verzekerde gehouden die verplichtingen na te komen. Dit uitgangspunt blijft ook overeind indien het beheer van het pgb aan een derde, in dit geval een familielid met administratieve kennis, is uitbesteed. Als daardoor de besteding van het pgb niet kan worden verantwoord, komt dat voor rekening en risico van de verzekerde.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2015.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) M. Crum

AP