ECLI:NL:CRVB:2015:3172
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstand op grond van de Wet werk en bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft appellant, gehuwd met [naam] (S), op 10 mei 2013 bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De aanvraag was gericht op de norm voor een alleenstaande, aangezien S in België woonachtig is. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft de aanvraag op 28 juni 2013 afgewezen, met als reden dat appellant onvoldoende inlichtingen heeft verstrekt om het recht op bijstand vast te stellen. Deze afwijzing werd gehandhaafd bij een besluit op 2 december 2013.
De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 11 augustus 2015 was appellant aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.A. Namaki. Het college was niet vertegenwoordigd. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de periode die beoordeeld moet worden loopt van 22 april 2013 tot en met 28 juni 2013. De Raad benadrukt dat de bewijslast voor bijstandbehoevendheid bij de aanvrager ligt en dat appellant niet aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan.
De Raad concludeert dat appellant en S niet duurzaam gescheiden leven, wat betekent dat ook de middelen van S in de beoordeling moeten worden meegenomen. Appellant heeft niet voldoende informatie verstrekt over de financiële situatie van S, wat leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.