ECLI:NL:CRVB:2015:319

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 februari 2015
Publicatiedatum
10 februari 2015
Zaaknummer
14-2121 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid door niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die haar beroep niet-ontvankelijk verklaarde omdat zij het griffierecht niet had betaald. De rechtbank had appellante eerder gewezen op haar betalingsverplichting en haar een termijn gegeven om het griffierecht te voldoen. Appellante voerde aan dat zij op 26 januari 2014 om uitstel van betaling had verzocht en dat haar toegang tot de rechter was belemmerd door de afwijzing van haar verzoek om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante niet tijdig een beroep op betalingsonmacht had gedaan. De rechtbank had haar voldoende gelegenheid gegeven om het griffierecht te betalen, maar appellante had hier niet aan voldaan. De Raad concludeerde dat er geen grond was voor het oordeel dat appellante redelijkerwijs niet in verzuim was geweest. Bovendien werd het betoog van appellante dat de hoogte van het griffierecht haar toegang tot de rechter belemmert, verworpen. De Raad stelde vast dat appellante niet had aangetoond dat zij in onmacht verkeerde om het griffierecht tijdig te voldoen.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellante ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van griffier M.S. Boomhouwer, en werd openbaar uitgesproken op 10 februari 2015.

Uitspraak

14/2121 WWB, 14/2384 WWB, 14/2385 WWB, 14/2386 WWB, 14/2387 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
18 maart 2014, 13/5885, 13/5886, 13/7070, 13/7072, 13/7075 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (college)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2014. Appellante is verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante
niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat appellante het griffierecht niet heeft betaald, terwijl niet is gebleken van enige omstandigheid op grond waarvan appellante redelijkerwijs niet geacht kan worden in verzuim te zijn geweest.
1.2.
In hoger beroep kan slechts de vraag aan de orde komen of appellante tijdig de griffierechten in de aan de orde zijnde zaken heeft betaald en of de rechtbank in dat verband het beroep van appellante terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
1.3.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat ze op 26 januari 2014 om uitstel van betaling van het griffierecht heeft verzocht en dat haar de toegang tot de rechter is belemmerd doordat het verzoek om bijzondere bijstand voor griffierecht is afgewezen.
1.4.
In hetgeen appellante heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat appellante redelijkerwijs niet in verzuim is geweest. Bij brieven van 31 oktober 2013 en
16 december 2013 heeft de rechtbank appellante erop gewezen dat zij het griffierecht nog niet had betaald en is aan haar een termijn van vier weken, dus tot 29 november 2013 respectievelijk 14 januari 2014, gegeven waarbinnen zij het griffierecht diende te betalen. Appellante heeft bij de rechtbank niet binnen de termijn waarbinnen het griffierecht moest worden voldaan om uitstel van betaling verzocht. Indien een indiener van een (hoger) beroepschrift binnen de gestelde termijn een beroep op betalingsonmacht doet, wordt hem de gelegenheid geboden een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht in te dienen. Van een tijdig beroep op betalingsonmacht is in dit geval echter geen sprake geweest.
1.5.
Voor zover appellante betoogt dat de hoogte van het griffierecht in haar geval de toegang tot de rechter belemmert en dat dit strijd oplevert met artikel 6 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden, slaagt dit betoog niet. Niet alleen heeft appellante op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat zij in onmacht verkeerde om het griffierecht tijdig te voldoen, maar ook al omdat zij zich niet binnen de uiterlijke betalingstermijn op betalingsonmacht heeft beroepen. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat het geheven griffierecht bij de rechtbank van € 44,- appellante wezenlijk heeft belemmerd in haar recht op toegang tot de rechter.
1.6.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van
M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
10 februari 2015.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD