ECLI:NL:CRVB:2015:319
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid door niet-betaling griffierecht
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die haar beroep niet-ontvankelijk verklaarde omdat zij het griffierecht niet had betaald. De rechtbank had appellante eerder gewezen op haar betalingsverplichting en haar een termijn gegeven om het griffierecht te voldoen. Appellante voerde aan dat zij op 26 januari 2014 om uitstel van betaling had verzocht en dat haar toegang tot de rechter was belemmerd door de afwijzing van haar verzoek om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante niet tijdig een beroep op betalingsonmacht had gedaan. De rechtbank had haar voldoende gelegenheid gegeven om het griffierecht te betalen, maar appellante had hier niet aan voldaan. De Raad concludeerde dat er geen grond was voor het oordeel dat appellante redelijkerwijs niet in verzuim was geweest. Bovendien werd het betoog van appellante dat de hoogte van het griffierecht haar toegang tot de rechter belemmert, verworpen. De Raad stelde vast dat appellante niet had aangetoond dat zij in onmacht verkeerde om het griffierecht tijdig te voldoen.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellante ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van griffier M.S. Boomhouwer, en werd openbaar uitgesproken op 10 februari 2015.