ECLI:NL:CRVB:2015:3196

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 september 2015
Publicatiedatum
22 september 2015
Zaaknummer
14/4259 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van beëindiging persoonsgebonden budget (pgb)

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.O. Hovinga, had hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om herziening van de beëindiging van zijn persoonsgebonden budget (pgb) door het zorgkantoor, Stichting Zorgkantoor Menzis. Het zorgkantoor had eerder besloten om het pgb van appellant te beëindigen en een bedrag van € 27.708,40 aan verstrekte voorschotten terug te vorderen. Appellant had verzocht om herziening van deze besluiten, maar het zorgkantoor had dit verzoek afgewezen, stellende dat appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden had aangevoerd zoals vereist onder artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep ging. Hij voerde aan dat hij wel degelijk nieuwe feiten en omstandigheden had aangevoerd, namelijk dat de stukken voor de verantwoording van het pgb bij de ontruiming van zijn woning verloren waren gegaan. De Raad overwoog dat de door appellant overgelegde stukken wel als nieuwe gegevens konden worden aangemerkt, maar niet als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van de Awb. De Raad bevestigde dat het zorgkantoor het verzoek van appellant terecht had afgewezen, omdat de gegevens die appellant had kunnen aanleveren al eerder beschikbaar hadden moeten zijn.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/4259 AWBZ
Datum uitspraak: 16 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
20 juli 2014, 14/400 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
Stichting Zorgkantoor Menzis (zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.O. Hovinga, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2015. Namens appellant is verschenen mr. Hovinga. Het zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. C.G.M. Bosma.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 18 juli 2012 en afzonderlijke besluiten van 20 juli 2012 heeft het zorgkantoor het persoonsgebonden budget (pgb) van appellant beëindigd en het pgb over het jaar 2011 en 2012 vastgesteld. Als gevolg hiervan heeft het zorgkantoor een bedrag van in totaal € 27.708,40 aan verstrekte voorschotten van appellant teruggevorderd.
1.2.
Op 23 november 2012 heeft appellant het zorgkantoor verzocht om de onder 1.1 genoemde besluiten te herzien.
1.3.
Bij besluit van 3 april 2013 heeft het zorgkantoor het verzoek om herziening afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 12 december 2013 (bestreden besluit) heeft het zorgkantoor het bezwaar tegen het besluit van 3 april 2013 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het zorgkantoor ten grondslag gelegd dat appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft aangevoerd. Dat appellant alsnog stukken ter verantwoording van het pgb voor de jaren 2011 en 2012 heeft overgelegd maakt niet dat sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden in de zin van
artikel 4:6 van de Awb.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij wel degelijk nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd. De stukken voor de verantwoording van het pgb heeft hij niet eerder kunnen overleggen, omdat deze stukken destijds bij de ontruiming van de woning zoek zijn geraakt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 14 oktober 2014, (ECLI:NL:CRVB:2014:3327), is op een verzoek om herziening artikel 4:6 van de Awb van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren moet brengen. Wanneer de aanvrager dat niet doet, kan een bestuursorgaan het verzoek afwijzen met verwijzing naar zijn eerdere besluit. Ook als zonder meer duidelijk is dat wat bij het verzoek is aangevoerd niet van belang kan zijn voor het eerdere besluit, mag een bestuursorgaan het verzoek op deze manier afwijzen. Onder nieuw gebleken feiten en omstandigheden wordt verstaan feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar voor het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet voor dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.2.
De door appellant alsnog overgelegde stukken voor de verantwoording van het pgb over 2011 en 2012 kunnen op zichzelf beschouwd wel als nieuwe gegevens worden aangemerkt, maar niet als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in bovenbedoelde zin. Het betreft gegevens die appellant al in het kader van de besluitvorming over de verantwoording van het pgb over 2011 en 2012 had kunnen aanleveren. Voor zover dat voor appellant destijds niet mogelijk was, omdat hij deze stukken kwijt was en niet tijdig voor vervangende documenten kon zorgen, had het op zijn weg gelegen om dit tijdig naar voren te brengen. Het zorgkantoor mocht het verzoek van appellant dan ook afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluiten.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2015.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) M. Crum

HD