ECLI:NL:CRVB:2015:3234
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- R.E. Bakker
- G. van Zeben-de Vries
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WAO-uitkering en de rol van verzekeringsartsen bij vermoeidheidsklachten door CVS
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WAO-uitkering van appellant, die sinds 1994 arbeidsongeschikt is. Appellant, die lijdt aan het Chronisch Vermoeidheidssyndroom (CVS), heeft in hoger beroep gesteld dat zijn vermoeidheidsklachten niet adequaat zijn meegenomen in de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig onderzoek hadden verricht en dat er geen reden was om aan de conclusies van deze artsen te twijfelen. Appellant had niet kunnen aantonen dat hij zwaarder beperkt was dan door de verzekeringsartsen was aangenomen. De Raad oordeelt dat de verzekeringsartsen de vermoeidheidsklachten van appellant wel degelijk in hun beoordeling hebben meegenomen, maar dat er geen objectieve medische gegevens zijn die een urenbeperking rechtvaardigen. De Raad onderschrijft de conclusies van de rechtbank en de verzekeringsartsen, en bevestigt dat appellant terecht in staat is geacht om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig onderzoek door verzekeringsartsen en de noodzaak voor appellanten om hun standpunten met objectieve medische gegevens te onderbouwen.