ECLI:NL:CRVB:2015:3252
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om bijstand wegens onvoldoende bewijs van hoofdverblijf op opgegeven adres
In deze zaak heeft appellant op 22 maart 2013 een aanvraag om bijstand ingediend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), waarbij hij aangaf te wonen op een specifiek adres. Het college van burgemeester en wethouders van Pekela heeft de aanvraag op 16 april 2013 afgewezen, omdat niet was komen vast te staan dat appellant zijn hoofdverblijf op het opgegeven adres had. Deze afwijzing werd na bezwaar gehandhaafd. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.
Appellant voerde aan dat hij wel degelijk op het opgegeven adres woonde en dat hij dit voldoende had aangetoond. Hij stelde dat het feit dat hij niet op het adres werd aangetroffen, niet betekende dat hij daar niet woonde. Tijdens een huisbezoek werd vastgesteld dat de woning was ingericht, maar er waren geen levensmiddelen en slechts beperkte kleding aanwezig. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant niet had aangetoond dat hij in de relevante periode op het opgegeven adres woonde. De Raad benadrukte dat het aan de aanvrager is om juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, en dat het bijstandverlenend orgaan deze informatie moet controleren.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 22 september 2015.