ECLI:NL:CRVB:2015:3252

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 september 2015
Publicatiedatum
28 september 2015
Zaaknummer
14/4535 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand wegens onvoldoende bewijs van hoofdverblijf op opgegeven adres

In deze zaak heeft appellant op 22 maart 2013 een aanvraag om bijstand ingediend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), waarbij hij aangaf te wonen op een specifiek adres. Het college van burgemeester en wethouders van Pekela heeft de aanvraag op 16 april 2013 afgewezen, omdat niet was komen vast te staan dat appellant zijn hoofdverblijf op het opgegeven adres had. Deze afwijzing werd na bezwaar gehandhaafd. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.

Appellant voerde aan dat hij wel degelijk op het opgegeven adres woonde en dat hij dit voldoende had aangetoond. Hij stelde dat het feit dat hij niet op het adres werd aangetroffen, niet betekende dat hij daar niet woonde. Tijdens een huisbezoek werd vastgesteld dat de woning was ingericht, maar er waren geen levensmiddelen en slechts beperkte kleding aanwezig. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant niet had aangetoond dat hij in de relevante periode op het opgegeven adres woonde. De Raad benadrukte dat het aan de aanvrager is om juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, en dat het bijstandverlenend orgaan deze informatie moet controleren.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 22 september 2015.

Uitspraak

14/4535 WWB
Datum uitspraak: 22 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
4 juli 2014, 13/3294 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Pekela (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.O. Hovinga, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2015. Voor appellant is
mr. Hovinga verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door B.P. Brouwer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 22 maart 2013 heeft appellant een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) gedaan. Hierbij heeft appellant opgegeven te wonen op het adres
[adres] (opgegeven adres).
1.2.
Bij besluit van 16 april 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 oktober 2013 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat niet is komen vast te staan dat appellant hoofdverblijf heeft op het door hem opgegeven adres. Hierdoor kan niet worden vastgesteld of appellant in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hiertoe heeft hij, samengevat, aangevoerd dat hij wel woonde op het opgegeven adres en dat hij dat voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Dat appellant tot drie keer toe niet op het opgegeven adres is aangetroffen, betekent nog niet dat hij daar niet woont. Bovendien heeft appellant een verklaring gegeven waarom hij toen niet is aangetroffen, althans de deur niet heeft opengedaan. Bij het nadien afgelegde huisbezoek is bovendien geconstateerd dat de woning aan het opgegeven adres was ingericht. Dat er geen levensmiddelen en heel beperkt kleding is aangetroffen kan dan niet tot de conclusie leiden dat appellant daar niet woont.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt in dit geval van 13 maart 2013, de meldingsdatum, tot en met 16 april 2013.
4.2.
De vraag waar iemand woont dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De belanghebbende is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verschaffen, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de vaststelling van het recht op bijstand. In geval van een aanvraag ligt het op de weg van de aanvrager hierover de nodige duidelijkheid te verschaffen. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren.
4.3.
Appellant is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij in de te beoordelen periode zijn hoofdverblijf heeft gehad op het opgegeven adres.
4.4.
Op respectievelijk 21 maart 2013, 25 maart 2013 en 10 april 2013 zijn twee medewerkers van de gemeente Pekela naar de woning van appellant gegaan, waar appellant telkens niet werd aangetroffen. Hierna heeft een medewerker van de gemeente Pekela op 10 april 2013 telefonisch contact opgenomen met de verhuurder van de woning op het opgegeven adres. Hij heeft verklaard dat appellant op dat moment de gehuurde woning nog niet bewoonde. Appellant heeft deze verklaring niet betwist. Vervolgens heeft een medewerker van de gemeente Pekela appellant opgeroepen voor een gesprek op 15 april 2013. Appellant heeft in dit gesprek verklaard dat hij weinig op het opgegeven adres is, omdat hij vaak ’s morgens wordt opgehaald door een kameraad en dan naar Zwolle of Duitsland gaat, dat hij de nacht ervoor bij zijn moeder heeft geslapen en dat hij de deur meestal niet open doet, omdat hij bang is door de politie te worden meegenomen in verband met openstaande boetes. Aansluitend aan dit gesprek heeft een huisbezoek plaatsgevonden. Tijdens dit huisbezoek hebben medewerkers van de gemeente Pekela gezien dat de woonkamer van de woning was ingericht en dat in de keuken vaat op het aanrecht stond. In de koelkast bevonden zich echter geen levensmiddelen. In de slaapkamer van appellant bevond zich wel een bed, maar dat was nog niet in elkaar gezet. Er lag een tweepersoons matras op de grond met een dekbed. Appellant kon aan kleding slechts twee shirts en een trainingsbroek laten zien, terwijl geen enkele vorm van administratie is aangetroffen. Deze bevindingen wijzen niet op een zodanige verandering ten opzichte van wat de verhuurder heeft verklaard, dat daaruit kan worden afgeleid dat appellant na 10 april 2013 alsnog zijn intrek in de woning aan het opgegeven adres heeft genomen.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 september 2015.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) C.M. Fleuren

HD