ECLI:NL:CRVB:2015:3282

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 augustus 2015
Publicatiedatum
29 september 2015
Zaaknummer
14/132 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WAO-uitkering en toegenomen beperkingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die sinds 29 mei 2003 arbeidsongeschikt is door linkerknieklachten, had eerder een WAO-uitkering aangevraagd, maar deze was geweigerd op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%. Appellant heeft in de jaren daarna meerdere keren ziek gemeld, maar het Uwv concludeerde dat er geen toegenomen beperkingen waren ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak. De rechtbank bevestigde deze conclusie en oordeelde dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand was gekomen.

In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank onvoldoende had gemotiveerd waarom de ziekmeldingen in 2005 en 2007 niet leidden tot een herbeoordeling van zijn uitkering. Hij stelde dat de rechtbank niet inging op het door hem ingebrachte verzekeringsgeneeskundige rapport, dat volgens hem aantoont dat de knieklachten de oorzaak waren van zijn ziekmeldingen. Het Uwv verweerde zich door te stellen dat de rechtbank de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep correct had beoordeeld.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen duidelijke toename van beperkingen was vastgesteld die voortvloeide uit dezelfde ziekteoorzaak. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische gegevens zorgvuldig had bestudeerd en dat er geen reden was om aan de conclusies van deze arts te twijfelen. Het verzoek van appellant om schadevergoeding werd afgewezen, en de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

14/132 WAO
Datum uitspraak: 7 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
3 december 2013, 12/2187 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv en appellant hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2015, waar appellant is verschenen met bijstand van mr. S.C.H. Poelman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 29 mei 2003 uitgevallen voor zijn werkzaamheden van kok als gevolg van linkerknieklachten. Bij besluit van 12 mei 2004 heeft het Uwv geweigerd aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen op de grond dat hij met ingang van 26 mei 2004 minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Daaraan ligt ten grondslag dat appellant met de bij hem bestaande beperkingen, zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 april 2004, in staat is een drietal functies te verrichten. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddel aangewend.
1.2.
Appellant heeft zich op 25 juli 2005 en 12 oktober 2007 ziek gemeld. Bij besluit van
17 december 2010 heeft het Uwv - onder meer - vastgesteld dat op grond van artikel 43a van de WAO geen herbeoordeling van zijn recht op WAO-uitkering kan plaatsvinden. Het Uwv heeft bij besluit van 7 november 2012 (bestreden besluit) het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij is verwezen naar het rapport van 2 november 2012 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Overwogen werd dat bij de ziekmeldingen in 2005 en 2007 niet gesproken kan worden van toegenomen beperkingen op grond van dezelfde ziekteoorzaak.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen reden gezien om de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep - samengevat - aangevoerd dat de uitspraak van de rechtbank onvoldoende is gemotiveerd, omdat zij niet inhoudelijk is ingegaan op het door appellant ingebrachte verzekeringsgeneeskundige rapport van 23 september 2013 van Triage, waaruit onder meer blijkt dat aan de ziekmelding van appellant in 2005 knieklachten ten grondslag lagen en daarom gesproken moet worden van dezelfde ziekteoorzaak. Verder is aangevoerd dat de rechtbank evenmin is ingegaan op de beroepsgronden, zoals verwoord in de pleitnota, waarin appellant onder meer heeft verzocht om benoeming van een deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak en heeft daartoe verwezen naar een nader rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
Artikel 43a van de WAO brengt mee dat de vraag of sprake is van toegenomen beperkingen voorafgaat aan de vraag waardoor deze worden veroorzaakt. Met andere woorden: eerst als de vraag of sprake is van toegenomen beperkingen bevestigend is beantwoord, komt de vraag aan de orde of deze voortvloeien uit een andere ziekteoorzaak (uitspraak van 16 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1762). Om toepassing van artikel 43a van de WAO uit te sluiten moet wel buiten twijfel staan dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit een andere ziekteoorzaak dan die ten grondslag lag aan de eerdere uitkering (uitspraak van 20 april 2004, ECLI:CRVB:2004:AP0012).
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat, gezien de medische onderbouwing, het bestreden besluit zorgvuldig tot stand is gekomen. Er is geen reden die onderbouwing voor ondeugdelijk te houden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de voorhanden medische informatie, waaronder die van de behandelende sector, bestudeerd. Deze verzekeringsarts heeft zich een volledig beeld gevormd van de medische toestand van appellant. Hij is tot de conclusie gekomen dat uit de uitgebreide specialistische gegevens niet blijkt dat er ten tijde als in geding sprake was van een duidelijke toename van beperkingen ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak te weten van de linkerknieklachten. Daartoe is van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten van 2 november 2011 en
15 juni 2015 heeft gesteld dat de ziekmeldingen in verband met een toename van de klachten nog niet betekenen dat de beperkingen ook zijn toegenomen. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld dat appellant zich in 2005 heeft ziek gemeld met rugklachten en rechterknieklachten; dit zijn andere ziekteoorzaken. In dat verband heeft hij verder gesteld dat voor zover de rechterknieklachten, vanwege het ontlasten van de linkerknie, door overbelasting zijn ontstaan en dus voortkomend uit dezelfde ziekteoorzaak, de hieruit voortvloeiende beperkingen niet zijn toegenomen. Met de reeds vastgestelde beperkingen wordt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook ruimschoots recht gedaan aan de verminderde belastbaarheid van de rechterknie. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconstateerd dat medische gegevens, die een toename van de afwijkingen aan de linkerknieklachten aantonen, ontbreken. In het expertiserapport van reumatoloog/revalidatiearts P. Geusens, die eind 2005 in het kader van de Ziektewet heeft gerapporteerd, is bij appellant een beginnende cervicale spondylose vastgesteld. Blijkens de informatie van 2 september 2011 van appellants behandelende orthopeed is een lichte artrose van enkele gewrichten vastgesteld, maar niet van de knieën. Er is geen reden om aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen of te oordelen dat deze de informatie uit de behandelend sector onjuist heeft geïnterpreteerd.
4.4.
Het rapport van Triage en de daarin vermelde rapporten die zijn opgesteld in het kader van een ZW-beoordeling bieden evenmin grond voor het oordeel dat gesproken moet worden van een duidelijke toename van beperkingen ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat buiten twijfel is dat appellant in 2005, toen hij in het kader van de Ziektewet ongeschikt is geacht voor de drie geduide functies, toegenomen beperkt is geacht als gevolg van rugklachten. Dit is een andere ziekteoorzaak dan welke in aanmerking is genomen bij de beoordeling in 2004 van de arbeidsongeschiktheid van appellant. Voorts heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat ook na 2005 de beperkingen niet zijn toegenomen. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding behoeven te zien voor het benoemen van een deskundige. Van een toeneming van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 43a, eerste lid, aanhef en onder b, van de WAO wegens linkerknieklachten kan dan ook niet worden gesproken. Mitsdien heeft het Uwv terecht geweigerd aan appellant een WAO-uitkering toe te kennen.
4.5.
Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen, slaagt het hoger beroep niet. Het door appellant gedane verzoek om schadevergoeding, bestaande uit de wettelijke rente, moet worden afgewezen. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek tot veroordeling van het Uwv tot vergoeding van de wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) K. de Jong
GdJ