ECLI:NL:CRVB:2015:3310

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 september 2015
Publicatiedatum
30 september 2015
Zaaknummer
14/3700 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Wajong-uitkering van een appellante die naar Bonaire is verhuisd

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Wajong-uitkering van appellante, die naar Bonaire was verhuisd. Appellante ontving sinds 1999 een Wajong-uitkering vanwege psychische klachten en verzocht in juli 2013 om met behoud van haar uitkering op Bonaire te mogen verblijven. Het Uwv had haar uitkering per 1 juli 2013 beëindigd, omdat zij buiten Nederland woonde. De rechtbank Gelderland had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had vastgesteld dat appellante vanaf juni 2013 niet meer in Nederland woonde. De Raad concludeerde dat Bonaire, hoewel een openbaar lichaam binnen Nederland, onder het begrip 'buiten Nederland' valt volgens de Wet Wajong. De Raad oordeelde dat appellante niet de intentie had om permanent naar Bonaire te verhuizen, maar dat haar verblijf daar voortkwam uit een noodsituatie. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en herstelde het besluit van het Uwv, waardoor appellante recht had op haar Wajong-uitkering.

De Raad oordeelde verder dat het Uwv in de kosten van appellante moest worden veroordeeld, en dat het griffierecht moest worden vergoed. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak om de omstandigheden van de betrokkenen zorgvuldig te beoordelen bij beslissingen over sociale zekerheidsuitkeringen, vooral in situaties waarin de woonplaats en de intentie om te verhuizen ter discussie staan.

Uitspraak

14/3700 WWAJ
Datum uitspraak: 11 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
20 mei 2014, 13/6543 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 juli 2015. Namens appellante is
[naam moeder] , de moeder van appellante, verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.
OVERWEGINGEN
1.1.
Appellante, geboren [in] 1981, heeft met ingang van 28 maart 1999 een uitkering ontvangen op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), vanwege psychische klachten. De Wajong-uitkering was gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Bij brief van 15 juli 2013 heeft appellante het Uwv verzocht om met behoud van haar Wajong-uitkering op Bonaire te mogen verblijven, waar zij sinds begin juni 2013 met haar kinderen was. Daarbij heeft appellante vermeld dat zij aanvankelijk voor vakantie naar Bonaire ging, vanwege haar gezondheid en het bestaan van een onveilige situatie in Nederland, maar in verband met deze situatie niet naar Nederland kon terugkeren. Indien zij niet haar Wajong-uitkering zou mogen behouden op Bonaire zou zij genoodzaakt zijn terug te keren naar Nederland.
1.3.
Een verzekeringsarts van het Uwv heeft geconcludeerd dat de door appellante vermelde redenen om langdurig in het buitenland te blijven, niet de zwaarwegende redenen zijn die het Uwv hanteert om daar te kunnen verblijven zonder dat de Wajong-uitkering wordt beëindigd. De keuze om naar Bonaire te verhuizen is niet strikt medisch. De moeder van appellante fungeert vooral als vangnet voor appellante en haar kinderen. Verder is de moeder van appellante niet genoodzaakt vanwege werkzaamheden buiten Nederland te gaan wonen, maar gaat zij naar Bonaire omdat haar dochter daar al zit.
1.4.
Bij besluit van 21 augustus 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat het recht op de
Wajong-uitkering van appellante met ingang van 1 juli 2013 is geëindigd, omdat appellante buiten Nederland woont en daarom geen recht heeft op een Wajong-uitkering.
1.5.
In bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv de bevindingen van de verzekeringsarts onderschreven. Bij besluit van 9 september 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 21 augustus 2013 ongegrond verklaard. In het bestreden besluit heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat op grond van de in artikel 3:19, negende lid, van de Wet Wajong opgenomen hardheidsclausule in combinatie met artikel 2 van de Beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland van 29 april 2003 (Stcrt. 2003, 84, p. 17, hierna: de Beleidsregels) er geen zwaarwegende redenen voor appellante zijn om zich op Bonaire te vestigen. De verhuizing is puur een eigen keus geweest zonder dat deze noodzakelijk was. Veiligheid is geen zwaarwegende reden welke onder de hardheidsclausule valt. De Wajong-uitkering is met terugwerkende kracht per 1 juli 2013 geëindigd, omdat appellante al in juni 2013 naar Bonaire is vertrokken en de uitkering de eerste van de maand volgende op de maand waarin appellante naar het buitenland is verhuisd eindigt. Bonaire is na 10 oktober 2010 een openbaar lichaam binnen Nederland, het is een bijzondere gemeente. Dit betekent niet dat de Nederlandse socialeverzekeringswetgeving van toepassing is op Bonaire. Op grond hiervan is terecht geconcludeerd dat appellante naar het buitenland is verhuisd in de zin van de Wet Wajong.
1.6.
Het Uwv heeft bepaald dat met ingang van 1 september 2013 de Wajong-uitkering van appellante is herleefd, omdat appellante terug in Nederland is.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft overwogen dat vaststaat dat Bonaire valt onder het zinsdeel “buiten Nederland” als bedoeld in artikel 3:19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet Wajong. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv terecht heeft aangenomen dat appellante Nederland heeft verlaten om op Bonaire te gaan wonen. Daarbij heeft de rechtbank het van belang geacht dat appellant in haar verzoek van 15 juli 2013 heeft vermeld dat zij in eerste instantie voor vakantie ging, maar uiteindelijk niet meer terug kon naar Nederland. Volgens appellante was het ook beter voor haar gezondheid om op Bonaire te blijven. Bij brief van 8 augustus 2013 heeft de moeder van appellante te kennen gegeven dat zij werk heeft gevonden op Bonaire, binnenkort hoopte zij naar Bonaire te vertrekken om haar dochter en kleinkinderen te kunnen helpen en samen een nieuwe toekomst te kunnen beginnen. Bij e-mail van 14 augustus 2013 heeft de moeder van appellante meegedeeld dat zij de woning van appellante heeft opgezegd en leeggehaald, aangezien die niet aangehouden kon worden. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante vanaf juni 2013 niet meer in Nederland woonde. Hoewel het verblijf van appellante op Bonaire uiteindelijk van korte duur is geweest, doet dit naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de intentie van appellante om zich (voorgoed) op Bonaire te vestigen.
2.2.
Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de door appellante aangevoerde redenen om toepassing te geven aan de hardheidsclausule niet slagen. De rechtbank is ten aanzien van de medische noodzaak niet gebleken dat appellante naar Bonaire is vertrokken voor het ondergaan van een medische behandeling van enige duur. Blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting heeft appellante vrij plotseling een reis geboekt naar Bonaire om weg te komen uit een (psychisch instabiele) situatie en om rust te krijgen met haar kinderen. Bij brief van 8 augustus 2013 heeft de moeder van appellante meegedeeld dat het weliswaar niet gaat om een behandeling die niet in Nederland kan plaatsvinden, maar dat een behandeling op Bonaire waarschijnlijk niet nodig zal zijn, omdat een veilige en rustige omgeving voor haar dochter en kinderen al therapeutisch zal werken. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv op juiste gronden heeft geconcludeerd dat er geen medische noodzaak bestond om op Bonaire te gaan wonen en dat artikel 2, aanhef en onder a, van de Beleidsregels dan ook niet van toepassing is. Appellante heeft haar stelling dat zij op advies van [naam zorgverlener] naar Bonaire is vertrokken in verband met een behandeling, niet onderbouwd met stukken. De stelling dat appellante omwille van haar veiligheid op Bonaire is gebleven op aanraden van Bureau Jeugdzorg, heeft appellante eveneens niet onderbouwd met stukken. De rechtbank is daarom voorbij gegaan aan deze stellingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet gesproken kan worden van een dwingende noodzaak om op Bonaire te gaan wonen en heeft dan ook geen reden gezien om het bestreden besluit als onzorgvuldig voorbereid of ondeugdelijk gemotiveerd te achten.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat zij in de veronderstelling was dat Bonaire deel uitmaakt van Nederland en daarom dacht dat zij haar Wajong-uitkering kon behouden op Bonaire. Zij had in beginsel niet de intentie om op Bonaire te gaan wonen. Zij ging daar heen voor vakantie. De situatie veranderde toen zij reeds op Bonaire zat. Het feit dat haar woning in Nederland is opgezegd had twee redenen. Enerzijds vanwege de veiligheid: bij terugkeer in Nederland zou zij niet kunnen terugkeren naar haar eigen huis, maar bij haar moeder intrekken, opdat haar ex-partner - die doodsbedreigingen naar appellante heeft geuit - haar nieuwe adres en telefoonnummer niet zou weten. Op het adres van haar moeder stond zij ook ingeschreven en hier is zij bij terugkeer in Nederland daadwerkelijk gaan wonen. Anderzijds was haar eigen woning in Nederland opgezegd uit financiële overwegingen. In afwachting van de beslissing van het Uwv was het financieel niet mogelijk om de woning in Nederland aan te houden. Als appellante in beginsel de intentie had gehad om op Bonaire te gaan wonen, dan had zij het verzoek om met behoud van haar Wajong-uitkering op Bonaire te mogen wonen wel vooraf gedaan. Voorts heeft appellante aangevoerd dat toepassing moet worden gegeven aan de hardheidsclausule. Haar tijdelijke verblijf op Bonaire had niet alleen te maken met de veiligheid van appellante die op Bonaire is gegarandeerd, maar tevens was er noodzaak vanwege dringende medische redenen naar Bonaire te gaan en de daar aanwezige noodzakelijke medische begeleiding te krijgen. Appellante heeft medische stukken overgelegd waaruit volgens haar blijkt dat het noodzakelijk is dat zij op Bonaire een behandeling ondergaat.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bestreden besluit kan standhouden. Daarbij is de Wajong-uitkering van appellante met ingang van 1 juli 2013 beëindigd op de grond dat zij buiten Nederland woonde en is besloten dat in het geval van appellante geen sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard, zodat geen toepassing kon worden gegeven aan de in artikel 3:19, negende lid, van de Wet Wajong opgenomen hardheidsclausule.
4.2.
In artikel 3:19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet Wajong is bepaald dat het recht op uitkering krachtens die wet eindigt met ingang van de eerste dag van de maand, volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen. Het Uwv heeft de bevoegdheid dit zogenoemde exportverbod van een Wajong-uitkering op grond van het negende lid van dit artikel buiten toepassing te laten, als die toepassing zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4.3.
De vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellante reeds in juni 2013 “buiten Nederland” woonde, moet ontkennend worden beantwoord.
4.4.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de Wet Wajong niet ingevolge artikel 2 van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba van toepassing is verklaard op het Caribisch deel van Nederland en dat Bonaire dus valt onder het zinsdeel “buiten Nederland” als bedoeld in artikel 3:19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet Wajong.
4.5.
In artikel 1:2, eerste lid, van de Wet Wajong is bepaald dat ingezetene, in de zin van deze wet en de daarop berustende bepalingen is, de natuurlijke persoon die in Nederland woont. Waar iemand woont wordt op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Wet Wajong naar de omstandigheden beoordeeld. De rechtbank heeft terecht gewezen op vaste rechtspraak van de Hoge Raad (uitspraken van 21 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1466, en 4 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6285) waarin is overwogen dat het bij de beoordeling naar de omstandigheden van ingezetenschap erop aankomt of deze van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en het betrokken land. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijke leven in Nederland ligt. Uit de parlementaire geschiedenis van het fiscale woonplaatsbegrip volgt volgens de Hoge Raad dat de wetgever geen bijzondere betekenis heeft willen toekennen aan bepaalde (categorieën) omstandigheden, zoals iemands sociale of economische binding met een land. Die parlementaire geschiedenis is door de rechtbank terecht ook maatgevend geacht voor de uitleg van het begrip woonplaats in Wet Wajong.
4.6.
Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante vanaf juni 2013 niet meer in Nederland woonde. Appellante heeft bij haar verzoek van 15 juli 2013 duidelijk te kennen gegeven dat zij in juni 2013 voor vakantie naar Bonaire ging. Pas daar kreeg zij de wens om op Bonaire te blijven wonen, maar de intentie om die wens te realiseren was afhankelijk van de vraag of zij daar met behoud van haar Wajong-uitkering kon gaan wonen. Appellante heeft aan het Uwv te kennen gegeven dat zij genoodzaakt is terug te keren naar Nederland indien haar daartoe strekkende verzoek zou worden afgewezen. Ten onrechte is de rechtbank voorbijgegaan aan deze voorwaarde, de feitelijke vervulling waarvan appellante heeft verbonden aan haar voornemen om zich definitief te vestigen op Bonaire. Ook uit de overige door de rechtbank aangehaalde omstandigheden kan niet worden afgeleid dat appellante in juni 2013 haar woonplaats had verplaatst van Nederland naar Bonaire. Daargelaten dat de correspondentie tussen de moeder van appellante en het Uwv, waarnaar de rechtbank verwijst, is gevoerd in augustus 2013 en dus niet ziet op omstandigheden in juni 2013, kan uit die omstandigheden niet worden afgeleid dat appellante haar woonplaats al had verplaatst. Er wordt verwezen naar de brief van 8 augustus 2013, waarin de moeder van appellante heeft vermeld dat zij een baan heeft gevonden op Bonaire en binnenkort hoopt te vertrekken naar Bonaire om een nieuwe toekomst te beginnen met haar dochter en kleinkinderen. In die brief vermeldt zij tevens dat er haast is bij een beslissing op het verzoek van appellante, omdat de scholen snel daarna zullen beginnen op Bonaire. Dit wijst erop dat appellante nog steeds in afwachting was van een besluit op haar verzoek om met behoud van haar Wajong-uitkering op Bonaire te mogen verblijven, alvorens zij haar woonplaats zou verplaatsen; er blijkt niet uit dat zij dit toen al gedaan had. Uit de mededelingen van de moeder daarover moet worden afgeleid dat het opzeggen van de woning primair een financiële oorzaak had. Voorts heeft appellante in hoger beroep aangevoerd dat zij bij terugkomst in Nederland uit veiligheidsoverwegingen bij haar moeder zou intrekken, bij wie zij ook ingeschreven stond toentertijd. Behoudens argumenten verband houdend met hetgeen hiervoor is overwogen, heeft het Uwv niet anderszins onderbouwd op welke gronden appellante in juni 2013 haar woonplaats had verplaatst naar Bonaire, dan wel haar woonplaats in Nederland had verloren. Het Uwv heeft niet onderbouwd dat appellante een duurzame band van persoonlijke aard had met Bonaire. De rechtbank is dan ook ten onrechte tot het oordeel gekomen dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat het recht op de Wajong-uitkering van appellante per 1 juli 2013 is geëindigd, omdat zij buiten Nederland woonde.
4.7.
Nu de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ten onrechte ongegrond heeft verklaard zal de Raad de aangevallen uitspraak vernietigen. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep gegrond worden verklaard, het bestreden besluit worden vernietigd en het besluit van 21 augustus 2013 worden herroepen.
5. Aanleiding bestaat het Uwv te veroordelen in de kosten van appellante. Deze worden begroot op € 980,- in beroep voor kosten van rechtsbijstand en € 61,60 in beroep en in hoger beroep voor reiskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 9 september 2013 gegrond en vernietigt dat besluit;
- herroept het besluit van 21 augustus 2013;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van € 1.041,60;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 166,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en Ch. van Voorst en
P.H. Banda als leden, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 september 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) J.R. van Ravenstein
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip woonplaats.

AP