ECLI:NL:CRVB:2015:3344

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 september 2015
Publicatiedatum
2 oktober 2015
Zaaknummer
13/3665 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische grondslag en begeleiding bij uitkering op basis van de Wet Wajong

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, geboren in 1991, had een aanvraag ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) voor een uitkering op basis van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Het Uwv had deze aanvraag afgewezen, omdat appellant niet kon aantonen dat hij gedurende 52 weken onafgebroken minder dan 75% van het wettelijk minimum(jeugd)loon kon verdienen. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad oordeelt dat het bestreden besluit van het Uwv op een deugdelijke medische grondslag berust. Appellant heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die de vaststelling van zijn medische beperkingen in twijfel trekken. De Raad volgt de door het Uwv gegeven toelichting met betrekking tot de medisch noodzakelijke begeleiding. De geselecteerde functies zijn, gezien de belastbaarheid van appellant, passend. De Raad stelt vast dat appellant begeleiding nodig heeft, maar dat deze begeleiding niet intensief hoeft te zijn. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant in staat is om zelfstandig handelingen uit te voeren, mits deze volgens een vast patroon worden verricht. De Raad concludeert dat de werkzaamheden in de geselecteerde functies zodanig gestructureerd zijn dat grote veranderingen niet of nauwelijks voorkomen, en dat de aanwezige leidinggevende bij grote veranderingen ondersteuning kan bieden.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 11 september 2015.

Uitspraak

13/3665 WWAJ
Datum uitspraak: 11 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 6 juni 2013, 12/2064 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.H.I. Degens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend.
Desgevraagd heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een nader rapport uitgebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 juli 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.S. van Gans, kantoorgenoot van mr. Degens. Namens het Uwv is mr. W.J.M.H. Lagerwaard verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1991, heeft bij het Uwv een aanvraag ingediend om hem in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Appellant heeft daarbij aangegeven dat hij sinds 1995 lijdt aan PDD-NOS/autisme.
1.2.
Overeenkomstig de uitkomst van het verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 17 april 2012 geweigerd om aan appellant een uitkering op grond van de Wet Wajong toe te kennen omdat niet is gebleken dat hij gedurende 52 weken onafgebroken minder dan 75% van het wettelijk minimum(jeugd)loon kon verdienen.
1.3.
Bij besluit van 16 oktober 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Voor de onderbouwing van dit besluit is verwezen naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn eerder aangevoerde gronden in essentie herhaald. Meer in het bijzonder heeft appellant gesteld dat hij zonder specifieke begeleiding niet in staat is de geselecteerde functies uit te oefenen en niet duidelijk is of deze begeleiding in de voor appellant geselecteerde functies voorhanden is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Evenals de rechtbank en op grond van dezelfde overwegingen als de rechtbank is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag is gebaseerd. Appellant heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die over de juistheid van de vaststelling van de medische beperkingen twijfel kunnen doen rijzen.
4.2.
Voor de vraag of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in de voor appellant geselecteerde functies is voorzien in de medisch noodzakelijke geachte begeleiding, overweegt de Raad het volgende.
4.3.1.
De verzekeringsarts heeft in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) een beperking aangenomen betreffende beoordelingspunt 1.9.3, waarmee hij te kennen heeft gegeven dat appellant is aangewezen op werk dat onder rechtstreeks toezicht (veelvuldige feedback) en/of onder intensieve begeleiding wordt uitgevoerd. Reden daarvoor is dat de verzekeringsarts het voor appellant nodig acht dat de begeleiding voor hem structuur en duidelijkheid aanbrengt. Appellant wordt wel in staat geacht zelfstandig handelingen uit te voeren, mits die volgens een vast patroon verricht kunnen worden. Het gaat daarbij om begeleiding op niveau 3.
4.3.2.
In termen van het interpretatiekader dat in de Basisinformatie CBBS is opgenomen bij beoordelingspunt 1.9.3 gaat het bij niveau 3 om het laagste niveau van toezicht en/of begeleiding. Dat wil zeggen dat de functionaris in staat is (eenvoudige) handelingen zelf uit te voeren. Zolang het werk volgens het vaste patroon wordt verricht, zijn er geen problemen. De persoon moet bij veranderingen of problemen om hulp kunnen vragen of hulp aangeboden krijgen. Hij heeft bijvoorbeeld bij verandering van werkzaamheden meer instructie nodig dan een collega.
4.3.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft nog toegelicht dat, gelet op de
stage-ervaringen van appellant, kleine veranderingen/problemen in het werk geen probleem zijn; die kan appellant zelf aan, dan wel oplossen. Bij grote veranderingen/instructie kan volstaan worden met hulp van een op de werkvloer aanwezige leidinggevende. Naar aanleiding van deze toelichting heeft de arbeidskundige bezwaar en beroep overwogen dat de werkzaamheden in de voor appellant geselecteerde functies zodanig gestructureerd zijn dat grote veranderingen niet of nauwelijks voorkomen. Volgens hem kan appellant die werkzaamheden zelfstandig zonder begeleiding verrichten. Mocht een
door de arbeidsdeskundige voorgesteldejobcoachvoorziening nodig zijn, dan kan de
jobcoachondersteuning op de achtergrond plaatsvinden en behoeft deze niet te interfereren met het werk of de werkvloer.
4.4.
Onder verwijzing naar de in 4.3.1 tot en met 4.3.3 genoemde rapporten heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in hoger beroep gesteld dat alleen bij grote veranderingen/instructie hulp nodig is. Deze hulp is van dien aard dat de aanwezige leidinggevende deze in de regel kan bieden. Van grote veranderingen zal gezien de aard van de werkzaamheden niet of nauwelijks sprake zijn. Het werk heeft immers een voorspelbaar karakter. Sterk wisselende omstandigheden en/of taakinhoud zijn niet aan de orde. Het programma voor een werkdag staat van tevoren vast. Er is een vaste agenda, duidelijke structuur en er zijn geen steeds veranderende prioriteiten. De taakinhoud kent geen diversiteit die niet goed van tevoren in te schatten is. Voorts heeft hij voor de voor appellant geselecteerde functies beschreven welke begeleiding aanwezig is en geconcludeerd dat in alle functies een leidinggevende op de werkvloer aanwezig is die bij grote veranderingen hulp kan aanbieden. Mocht de leidinggevende om de een of andere reden de betreffende hulp niet kunnen bieden, dan is inschakeling van een jobcoach mogelijk. Het gaat dan om een beperkte vorm van begeleiding: alleen bij grote veranderingen en niet voortdurend. Na korte tijd kan de jobcoach weer uit beeld verdwijnen.
4.5.
Ter zitting is namens het Uwv nog toegelicht dat, gelet op hetgeen door de verzekeringsartsen in de rapportages is opgemerkt, moet worden aangenomen dat er bij appellant geen noodzaak is tot intensieve begeleiding. Bij beoordelingspunt 1.9.3 gaat het om een en/of situatie: toezicht óf begeleiding. In het geval van appellant is sprake van een of situatie en is hij alleen aangewezen op werk dat onder rechtstreeks toezicht (veelvuldige feedback) wordt uitgevoerd. Verder is nog opgemerkt dat de belastbaarheid zoals door de verzekeringsarts is aangegeven niet per definitie inhoudt dat een jobcoach wordt ingeschakeld.
4.6.
De Raad kan de door het Uwv in hoger beroep gegeven toelichting volgen. Gegeven de rapporten van de verkeringsartsen en de arbeidsdeskundigen, nog aangevuld met de in hoger beroep door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gegeven nadere motivering, zijn de geselecteerde functies voor appellant, gelet op zijn belastbaarheid, passend. De Raad is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit op een deugdelijke arbeidskundige onderbouwing berust.
5. Op grond van hetgeen in 4.1 tot en met 4.6 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
6. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.E. Bakker en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 september 2015.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) M. Crum

HD