In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de toekenning van een IVA-uitkering op basis van de Wet WIA aan appellant, die door het Uwv was afgewezen. De Raad had eerder, op 29 december 2014, een tussenuitspraak gedaan waarin het Uwv was opgedragen om een deugdelijke motivering te geven voor het standpunt dat appellant niet duurzaam arbeidsongeschikt was. Het Uwv voldeed echter niet aan deze opdracht en herhaalde in zijn rapporten de eerder ingenomen standpunten zonder nieuwe onderbouwing.
De Raad oordeelde dat het Uwv onvoldoende had aangetoond dat de arbeidsbeperkingen van appellant niet duurzaam waren. De verzekeringsarts had geen concrete en deugdelijke motivering gegeven voor de veronderstelling dat appellant met ingang van 22 maart 2012 wel volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt was. De Raad concludeerde dat het Uwv niet in staat was om het bestreden besluit te voorzien van een toereikende motivering, en vernietigde het besluit van het Uwv. De Raad besloot zelf in de zaak te voorzien door het eerdere besluit van 30 maart 2012 te herroepen en te bepalen dat appellant recht heeft op een IVA-uitkering met terugwerkende kracht.
Daarnaast werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.675,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door het Uwv bij besluiten over arbeidsongeschiktheid en de toekenning van uitkeringen.