ECLI:NL:CRVB:2015:3377

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2015
Publicatiedatum
6 oktober 2015
Zaaknummer
14/4464 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van toeslag op bijstandsuitkering voor kamerbewoner

In deze zaak gaat het om de verlaging van de toeslag op de bijstandsuitkering van appellant, die sinds 21 september 1992 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant woont in een kamer en deelt voorzieningen zoals een keuken en badkamer met anderen. Het college van burgemeester en wethouders van Heerlen heeft op 22 januari 2014 besloten om de toeslag van 20% te verlagen naar 10%, omdat appellant als kamerbewoner in staat is om bepaalde kosten te delen. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd op 13 maart 2014.

De rechtbank Limburg heeft in haar uitspraak van 4 juli 2014 het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellant een onzelfstandige woonruimte huurt en dat de toepasselijke verordening van de gemeente Heerlen, die de verlaging van de toeslag regelt, correct is toegepast. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij geen woonkosten deelt en dat er geen individuele beoordeling heeft plaatsgevonden. Hij betoogde dat de verlaging van de toeslag zijn financiële situatie negatief beïnvloedt.

De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van appellant in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het college het besluit om de toeslag te verlagen terecht heeft genomen. De Raad bevestigde dat de woonsituatie van appellant al lange tijd hetzelfde is en dat het college bevoegd was om het beleid te wijzigen. De Raad oordeelde dat de beleidswijziging niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, aangezien appellant tijdig op de hoogte was gesteld van de wijziging. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van het beleid rechtvaardigen. De uitspraak werd gedaan door F. Hoogendijk, met C.M. Fleuren als griffier, en is openbaar uitgesproken op 6 oktober 2015.

Uitspraak

14/4464 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 4 juli 2014, 14/1312 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L. Crutzen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2015. Namens appellant is
mr. Crutzen verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.F. Dekker.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 21 september 1992 bijstand, ten tijde in geding op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 20%. Appellant bewoont een kamer op [het adres] te [woonplaats] en deelt daar een keuken en een badkamer met anderen.
1.2.
Bij besluit van 22 januari 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 maart 2014 (bestreden besluit), heeft het college met ingang van 1 maart 2014 de toeslag verlaagd naar 10%. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant als kamerbewoner bepaalde woonvoorzieningen zoals keuken en badkamer kan delen met anderen. Op grond van artikel 3, vierde lid, van de Toeslagenverordening WWB 2014 van de gemeente Heerlen (verordening) heeft appellant daarom geen recht op een toeslag van 20%, maar op een toeslag van 10%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat niet in geschil is dat appellant een onzelfstandige woonruimte huurt en dat hij met andere kamerbewoners zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft. Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat artikel 3, vierde lid, van de verordening van toepassing is. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat naar vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 3 juli 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA9386) niet bepalend is of woonkosten feitelijk worden gedeeld maar of die kosten, waaronder kosten van gas, water en licht in de gemeenschappelijke ruimtes, kunnen worden gedeeld. Voor een verhoging van de toeslag met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de WWB heeft de rechtbank geen grond aanwezig geacht. De ingangsdatum van de verlaging van de toeslag, 1 maart 2014, is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de ingangsdatum van de verordening, 1 januari 2014, en de aankondiging daarvan in het informatiebulletin ‘Plussen en Minnen’ van december 2013, niet onredelijk.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij betwist dat hij woonkosten deelt met anderen. In dat verband heeft hij erop gewezen dat hij een eigen magnetron, koelkast en wasmachine heeft. Appellant is van mening dat geen individuele beoordeling heeft plaatsgevonden. Voorts heeft appellant aangevoerd dat hij door de verlaging van de toeslag niet meer in de kosten van zijn levensonderhoud kan voorzien.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor de hier van toepassing zijnde bepalingen van de WWB en de verordening verwijst naar de aangevallen uitspraak.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in wezen een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen van de aangevallen uitspraak waarop dat oordeel rust. De Raad voegt daaraan het volgende toe.
4.2.
Anders dan appellant heeft aangevoerd heeft het college het bestreden besluit kunnen nemen zonder voorafgaand huisbezoek. Het achterwege laten daarvan betekent niet dat geen individuele beoordeling heeft plaatsgevonden. Niet in geschil is immers dat appellant de kosten van gas, licht en water van de gezamenlijke ruimtes kan delen. Het feit dat hij over een eigen magnetron, koelkast en wasmachine beschikt doet daaraan niet af.
4.3.
Het feit dat de woonsituatie van appellant al tientallen jaren hetzelfde is brengt voorts, anders dan appellant meent, niet mee dat het college de toeslag redelijkerwijs niet met ingang van 1 maart 2014 heeft kunnen verlagen. De gemeenteraad van de gemeente Heerlen heeft het beleid met ingang van 1 januari 2014 gewijzigd en vastgelegd in de verordening. Daartoe was de gemeenteraad, zoals niet in geschil is, bevoegd. Het nieuwe beleid is, zoals evenmin in geschil is, niet kennelijk onredelijk. Voor zover appellant heeft bedoeld te stellen dat de toepassing van de verordening in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, slaagt deze beroepsgrond niet. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is appellant tijdig van de beleidswijziging in kennis gesteld.
4.4.
In wat appellant heeft aangevoerd zijn voorts geen bijzondere omstandigheden gelegen op grond waarvan het college van de beleidsregel had moeten afwijken. De omstandigheid dat appellant blijkens een besluit van 29 april 2015 met ingang van 1 januari 2015 in aanmerking is gebracht voor bijstand naar de norm van een alleenstaande die niet met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning een hoofdverblijf heeft, vormt niet een zodanige omstandigheid, reeds omdat dat besluit niet is gebaseerd op de WWB, maar op de Participatiewet. Die wet kent een van de WWB afwijkend normenstelsel. Wat appellant heeft aangevoerd over zijn zorgelijke financiële omstandigheden vormt evenmin zodanige omstandigheid.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2015.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) C.M. Fleuren

HD