ECLI:NL:CRVB:2015:3378

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2015
Publicatiedatum
6 oktober 2015
Zaaknummer
15/349 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van toeslag op bijstandsuitkering in verband met het kunnen delen van woonvoorzieningen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 7 januari 2015 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heerlen ongegrond verklaarde. Appellant ontvangt sinds 23 februari 2006 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en had recht op een toeslag van 20% als alleenstaande. Echter, het college heeft op 22 januari 2014 besloten om de toeslag per 1 maart 2014 te verlagen naar 10%, omdat appellant als kamerbewoner de badkamer en toilet kan delen met anderen. Dit besluit is gebaseerd op artikel 3, vierde lid, van de Toeslagenverordening WWB 2014 van de gemeente Heerlen.

Appellant is in hoger beroep gegaan en betwist de consistentie en rechtmatigheid van het beleid van het college. Hij stelt dat de verlaging van de toeslag onevenredig is en dat hij langdurig nadelige gevolgen ondervindt van deze beslissing. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De Raad concludeert dat appellant inderdaad gebruikmaakt van gedeelde voorzieningen en dat het college de verordening terecht heeft toegepast. De beroepsgrond van appellant dat het besluit in strijd is met het verbod van willekeur, wordt verworpen, omdat het college de beleidsregel consistent heeft toegepast.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat het college van de beleidsregel had moeten afwijken. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is openbaar uitgesproken op 6 oktober 2015, waarbij de proceskosten niet worden vergoed.

Uitspraak

15/349 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
7 januari 2015, 14/694 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2015. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.F. Dekker.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 23 februari 2006 bijstand, ten tijde in geding op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 20%. Appellant bewoont een kamer en deelt een badkamer en toilet met anderen op het [het adres] te [woonplaats].
1.2.
Bij besluit van 22 januari 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 februari 2014 (bestreden besluit), heeft het college met ingang van 1 maart 2014 de toeslag verlaagd naar 10%. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant als kamerbewoner bepaalde woonvoorzieningen zoals badkamer en toilet kan delen met anderen. Op grond van artikel 3, vierde lid, van de Toeslagenverordening WWB 2014 van de gemeente Heerlen (verordening) heeft appellant geen recht meer op een toeslag van 20%, maar op een toeslag van 10%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij voert
- kort samengevat - aan dat het beleid van het college als inconsistent, onevenredig en niet begunstigend beleid dient te worden gekwalificeerd. Tevens meent appellant dat het bestreden besluit in strijd is met het verbod van willekeur. Daartoe voert hij aan dat hij langdurig nadelige gevolgen ondervindt van het primaire besluit wegens de structurele verlaging van de gemeentelijke toeslag.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de WWB, voor zover hier van belang, verhoogt het college de norm voor een alleenstaande met een toeslag voor zover de belanghebbende hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.
4.2.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, in verbinding met artikel 30, eerste lid, van de WWB stelt de gemeenteraad vast voor welke categorieën de norm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald. Met de verordening heeft de raad van de gemeente Heerlen hieraan toepassing gegeven.
4.3.
Ingevolge artikel 3, vierde lid, van de verordening bedraagt de toeslag voor een kamerbewoner die de algemene kosten van bestaan kan delen 10 procent van de gezinsnorm. In de toelichting op dit artikel is vermeld: ‘Indien er sprake is van kamerbewoning wordt de toeslag alleen verlaagd met 10% als er sprake is van het kunnen delen van voorzieningen (zoals keuken, badkamer) en daarbij dus de kosten kunnen delen’.
4.4.
Niet in geschil is dat appellant gezamenlijk met andere bewoners van zijn adres
gebruikmaakt van de douche en andere sanitaire voorzieningen en van de keuken. Op grond hiervan is de conclusie gerechtvaardigd dat appellant de daarop betrekking hebbende kosten kan delen met anderen, zoals bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de verordening. Dit betekent dat het college in het geval van appellant artikel 3, vierde lid, van de verordening terecht heeft toegepast.
4.5.
De beroepsgrond dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het verbod van willekeur slaagt niet. Het besluit is in overeenstemming met de in de verordening neergelegde beleidsregel. Deze beleidsregel heeft het college consistent toegepast.
4.6.
Wat appellant heeft aangevoerd geeft voorts geen grond voor het oordeel dat het college van de in de verordening neergelegde beleidsregel had moeten afwijken. De enkele omstandigheid dat de verlaging van de toeslag voor appellant niet gunstig is en zelfs, zoals appellant stelt, tot langdurig nadelige gevolgen voor hem leidt, vormt geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan het college in afwijking van de beleidsregel van de verlaging had moeten afzien.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2015.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) C.M. Fleuren

HD