ECLI:NL:CRVB:2015:3397

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2015
Publicatiedatum
6 oktober 2015
Zaaknummer
14/2607 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag langdurigheidstoeslag op basis van inkomen boven bijstandsnorm

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die sinds 24 juli 2012 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had een aanvraag ingediend voor een langdurigheidstoeslag over de jaren 2011, 2012 en 2013. Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven had deze aanvraag echter niet in behandeling genomen en later afgewezen, omdat de appellant in de referteperiode van 27 september 2008 tot en met 26 maart 2009 inkomen had ontvangen dat boven de bijstandsnorm lag.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Raad de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad heeft vastgesteld dat de hoogte van de inkomsten van de appellant uit een arbeidsovereenkomst bij Ergon niet in geschil is. De Raad heeft geoordeeld dat de beroepsgrond van de appellant, dat deze inkomsten niet in aanmerking genomen zouden moeten worden bij de vaststelling van het recht op langdurigheidstoeslag, niet slaagt. De Raad heeft daarbij verwezen naar de relevante artikelen van de WWB en de Verordening Langdurigheidstoeslag gemeente Eindhoven, die bepalen dat het college de volledige inkomsten van de appellant in de referteperiode in aanmerking heeft kunnen nemen.

De Raad heeft geconcludeerd dat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van de langdurigheidstoeslag, omdat zijn inkomen gedurende de referteperiode boven de voor hem geldende bijstandsnorm lag. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/2607 WWB
Datum uitspraak: 6 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
4 april 2014, 13/5015 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Klootwijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2015. Namens appellant is
mr. Klootwijk verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. E.M. Vrijsen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 24 juli 2012 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Op 19 maart 2013 heeft hij een aanvraag ingediend voor een langdurigheidstoeslag over de jaren 2011, 2012 en 2013.
1.2.
Bij besluit van 27 mei 2013 heeft het college de aanvraag van appellant niet in behandeling genomen.
1.3.
Bij besluit van 13 september 2013 heeft het college het tegen het besluit van 27 mei 2013 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de aanvraag alsnog in behandeling genomen en deze afgewezen. Aan de besluitvorming is ten grondslag gelegd dat appellant van 27 september 2008 tot en met 26 maart 2009 inkomen heeft ontvangen van Ergon en dat geen sprake is van een minimuminkomen gedurende een ononderbroken periode van 60 maanden. De inkomsten uit arbeid zijn niet lager geweest dan € 1.500,- netto per jaar, zodat de inkomsten uit arbeid in de jaren 2008 en 2009 volledig meetellen voor de vaststelling van de hoogte van het inkomen in die jaren.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hoogte van de inkomsten die appellant van 27 september 2008 tot en met 26 maart 2009 heeft ontvangen uit een arbeidsovereenkomst bij Ergon zijn niet in geschil.
4.2.
De beroepsgrond dat deze inkomsten niet in aanmerking dienen te worden genomen bij de vaststelling van het recht op langdurigheidstoeslag van appellant, faalt.
4.3.
Artikel 36, eerste lid, van de WWB is bij wet van 29 december 2008, Stb. 2008, 586, met ingang van 1 januari 2009 gewijzigd en luidt sinds die datum als volgt. Het college verleent op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.
4.4.
Artikel 8 van de WWB is bij wet van 29 december 2008, Stb. 2008, 592, met ingang van 1 januari 2009 eveneens gewijzigd. In artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de WWB, welk onderdeel met ingang van die datum is toegevoegd, is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, welk onderdeel eveneens met ingang van 1 januari 2009 is toegevoegd, hebben deze regels in ieder geval betrekking op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen.
4.5.
Uit de wetsgeschiedenis van de in 4.3 en 4.4 vermelde wetten valt af te leiden dat gemeenten vrij zijn in de wijze waarop zij invulling geven aan het begrip ‘langdurig’. Zie de uitspraak van 18 september 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX8803.
4.6.
De in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de WWB bedoelde verordening is de Verordening Langdurigheidstoeslag gemeente Eindhoven (Verordening). Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening bepaalt dat een langdurigheidstoeslag wordt verleend aan een persoon van 23 of ouder doch jonger dan 65 jaar die: gedurende een ononderbroken periode van 60 maanden voorafgaande aan de aanvraag een inkomen heeft dat niet hoger is dan de voor de aanvrager geldende bijstandsnorm en geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de wet. In de begripsbepalingen van de Verordening is het begrip inkomen niet nader omschreven.
4.7.
De rechtbank heeft er terecht op gewezen dat het inkomensbegrip in artikel 36 van de WWB met ingang van 1 januari 2009 is gewijzigd, in die zin dat daarbij geen restricties meer gelden. Ook in de relevante bepalingen van de Verordening zijn geen restricties opgenomen. Dat betekent dat het college de volledige inkomsten van appellant in de periode van
27 september 2008 tot en met 26 maart 2009 als inkomen in aanmerking heeft kunnen nemen bij het vaststellen van het recht op langdurigheidstoeslag.
4.8.
De Raad heeft in de uitspraak van 10 april 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW2510, geoordeeld dat het aanvaardbaar is dat het bijstandverlenend orgaan bij de beantwoording van de vraag of iemand tijdens de referteperiode inkomen boven een bepaalde grens heeft genoten, de situatie per maand beziet. Er is, bij gebreke aan een afwijkende systematiek in de Verordening, geen grond daarover thans anders te oordelen. Daarvan uitgaande heeft het college op goede gronden vastgesteld dat het inkomen van appellant in de referteperiode in de periode van 27 september 2008 tot en met 26 maart 2009 boven de voor hem geldende bijstandsnorm heeft gelegen, zodat dit inkomen gelet op het bepaalde in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening aan toekenning van de gevraagde langdurigheidstoeslag in de weg staat.
4.9.
In het bepaalde in artikel 4 van de Verordening is geen grond gelegen om in afwijking van het bepaalde in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening het inkomen buiten beschouwing te laten. De inkomsten van appellant overstijgen namelijk het in artikel 4 van de Verordening genoemde bedrag van € 1.500,- per jaar.
4.10.
Appellant heeft nog gewezen op bijzondere omstandigheden, maar de rechtbank heeft terecht geoordeeld dat voor het maken van een belangenafweging in dit verband geen ruimte is.
4.11.
Omdat appellant al niet voldeed aan de voorwaarde van een langdurig laag inkomen, kan de beroepsgrond dat ten onrechte niet is getoetst aan de in artikel 36 van de WWB neergelegde voorwaarden over het vermogen en het uitzicht op inkomensverbetering buiten bespreking blijven.
4.12.
Uit 4.1 tot en met 4.11 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en Y.J. Klik en J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2015.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) W. de Braal

HD