ECLI:NL:CRVB:2015:3398

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2015
Publicatiedatum
6 oktober 2015
Zaaknummer
14/1258 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van bijstandsaanvraag wegens schending inlichtingenverplichting en extreem laag waterverbruik

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had zijn woonadres opgegeven, maar er ontstonden twijfels over de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Dit leidde tot een onderzoek door het Regionaal Opsporingsteam Sociale Recherche, dat concludeerde dat de appellant niet op het opgegeven adres woonde. De bevindingen toonden aan dat het waterverbruik van de appellant extreem laag was, wat niet overeenkwam met het gemiddelde verbruik van een alleenstaande. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, en in hoger beroep heeft de Raad deze beslissing bevestigd. De Raad oordeelde dat de appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De Raad benadrukte dat de inschrijving in de GBA en contracten niet doorslaggevend zijn voor de feitelijke woonomstandigheden. De conclusie was dat het hoger beroep niet slaagde en de eerdere uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/1258 WWB
Datum uitspraak: 6 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 23 januari 2014, 13/5032 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W.M. Kromme, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kromme. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving met ingang van 5 juli 2012 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Appellant heeft als zijn woonadres opgegeven [uitkeringsadres] te [woonplaats] (uitkeringsadres) waarop hij vanaf 3 juli 2012 in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA, thans basisregistratie personen) staat ingeschreven.
1.2.
Naar aanleiding van een verklaring van appellant aan zijn klantmanager dat hij regelmatig bij zijn (ex-)vriendin verblijft en samen haar een kind heeft, is bij het college twijfel gerezen omtrent de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. Gelet hierop heeft het Regionaal Opsporingsteam Sociale Recherche van Spijkenisse (sociale recherche) op verzoek van het college een onderzoek ingesteld. Hierbij heeft de sociale recherche onder meer dossieronderzoek gedaan, waarnemingen verricht, appellant verhoord en een huisbezoek afgelegd, waarbij de meterstanden zijn opgenomen. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 16 oktober 2012. In de bezwaarfase heeft een medewerker bezwaar en beroep informatie opgevraagd bij de verhuurder van de woning, Woonvisie, over de meterstanden bij eindopname van de vorige bewoner.
1.3.
De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van
17 oktober 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 juli 2013 (bestreden besluit), de bijstand van appellant te beëindigen (lees: in te trekken) met ingang van 15 oktober 2012 op de grond dat hij niet zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Hiermee heeft appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de onderzoeksbevindingen een toereikende grondslag bieden voor het standpunt van het college dat appellant ten tijde in geding niet daadwerkelijk woonde op het uitkeringsadres.
4.3.
Uit de beschikbare gegevens komt naar voren dat appellant in de periode van 5 juli 2012 tot en met 15 oktober 2012 slechts 1 m³ water heeft verbruikt. Het gemiddeld waterverbruik bedraagt ongeveer 50 m³ per persoon per jaar. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van
5 januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BK8610) maakt een extreem laag waterverbruik het aannemelijk dat een betrokkene niet in de desbetreffende woning zijn hoofdverblijf heeft.
4.4.
Appellant heeft deze verbruiksgegevens niet betwist. De door hem hiervoor gegeven verklaring dat hij in de woning alleen zijn tanden heeft gepoetst en zijn gezicht gewassen met een washandje, geen gebruik maakte van het toilet omdat hij alleen in de woning sliep, in de avond altijd weg was en de kamerthermostaat en de doucheslang kapot waren, levert geen toereikende verklaring op voor het extreem lage waterverbruik dat ver ligt onder het gemiddelde waterverbruik van een eenpersoonshuishouden.
4.5.
De conclusie dat appellant feitelijk niet woonde op het uitkeringsadres vindt voorts steun in de bevindingen van het op 15 oktober 2012 afgelegde bezoek aan het uitkeringsadres. Tijdens het huisbezoek hebben de rapporteur en de klantmanager van appellant geconstateerd dat in de woning geen bed, sokken, ondergoed, schoenen, pannen, bestek, nauwelijks persoonlijke verzorgingsspullen en geen administratie van appellant aanwezig waren. Op de eerste etage waren alle kamers leeg en in de koelkast en de keukenkastjes werden geen etenswaren - alleen een fles limonade - aangetroffen. De woning maakte op de rapporteur en klantmanager een onbewoonde indruk. Het betoog van appellant dat hij door tijd- en geldgebrek langer heeft gedaan over het opknappen en inrichten van de woning, leidt niet tot een ander oordeel.
4.6.
Het standpunt van appellant dat het college dient aan te tonen waar hij dan wel zijn hoofdverblijf had, slaagt niet. Indien het bijstandverlenend orgaan tot de slotsom komt dat de betrokkene niet woont op het opgegeven adres, ligt het niet op zijn weg om vervolgens te onderzoeken of betrokkene mogelijk elders zijn woonplaats heeft.
4.7.
Appellant heeft aangevoerd dat zijn inschrijving in de GBA op het uitkeringsadres en de huur-, gas- en elektriciteitscontracten indicaties zijn dat hij ten tijde in geding woonde op het uitkeringsadres. Deze beroepsgrond slaagt niet. De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient te worden beoordeeld aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Hierbij is de inschrijving in de GBA niet van doorslaggevende betekenis. De huur-, gas- en elektriciteitscontracten en de inschrijving in de GBA zeggen niets over de feitelijke situatie.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en Y.J. Klik en J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2015.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) W. de Braal

HD