ECLI:NL:CRVB:2015:3404

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2015
Publicatiedatum
6 oktober 2015
Zaaknummer
14/4465 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstand wegens inkomsten uit arbeid zonder dringende redenen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellante, die sinds 6 september 2012 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad heeft de bijstand van appellante per 1 maart 2013 ingetrokken, omdat zij een arbeidsovereenkomst had met een inkomen dat gelijk of hoger was dan de bijstandsnorm. Daarnaast heeft het college een bedrag van € 908,49 aan teveel betaalde bijstand teruggevorderd.

Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de brief van 31 oktober 2013, waarin het college haar informeert over de terugvordering, moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad heeft echter geoordeeld dat deze brief geen rechtsgevolg heeft en slechts een vooraankondiging betreft.

De Raad heeft verder overwogen dat de stelling van appellante dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, niet slaagt. De beleidsregels van het college stellen dat ten onrechte verleende bijstand altijd moet worden teruggevorderd, tenzij er sprake is van dringende redenen. De Raad heeft vastgesteld dat appellante geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die zouden kunnen leiden tot een uitzondering op deze regel. De financiële gevolgen van de terugvordering zijn pas relevant als daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan, en appellante kan zich beroepen op de bescherming van de beslagvrije voet.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak bevestigd, wat betekent dat de terugvordering van de bijstand rechtmatig is.

Uitspraak

14/4465 WWB
Datum uitspraak: 6 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
30 juni 2014, 14/606 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad (college)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door L. Böke. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.A. Blom.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 6 september 2012 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Bij besluit van 24 april 2013 heeft het college de bijstand van appellante per 1 maart 2013 ingetrokken omdat zij per die datum een arbeidsovereenkomst heeft met [naam B.V.] met een inkomen gelijk of hoger dan de bijstandsnorm.
1.3.
Bij besluit van 30 mei 2013 heeft het college de bijstand van appellante over de maand februari 2013 herzien en over de maanden februari en maart 2013 de teveel betaalde bijstand tot een bedrag van € 908,49 van appellante teruggevorderd.
1.4.
Bij brief van 31 oktober 2013 heeft het college aan appellante kenbaar gemaakt dat als het bedrag van € 908,49 niet geheel op 31 december 2013 is afgelost, het saldo wordt verhoogd met de af te dragen loonheffing.
1.5.
Bij besluit van 19 december 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 30 mei 2013 ongegrond verklaard. Met betrekking tot de brief van 31 oktober 2013 heeft het college appellante erop gewezen dat, indien zij in 2014 een besluit tot terugvordering mocht ontvangen, zij tegen een dergelijk bruteringsbesluit wederom een schriftelijk verzoek kan indienen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft - voor zover hier van belang - overwogen dat geen sprake is van dringende redenen op grond waarvan het college geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien. De rechtbank heeft voorts overwogen dat de vraag of al dan niet mag worden gebruteerd, buiten de omvang van het geding valt, omdat nog geen besluit tot brutering is genomen.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op wat ter zitting is besproken, is alleen nog in geschil of de brief van 31 oktober 2013 moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en of dringende redenen bestaan op grond waarvan moet worden afgezien van terugvordering.
4.2.
Anders dan appellante stelt, komt de brief van het college van 31 oktober 2013 geen rechtsgevolg toe. Deze brief betreft slechts een vooraankondiging. Het college zal tot brutering overgaan, als wordt voldaan aan de voorwaarde dat de vordering niet vóór
31 december 2013 zal zijn afgelost. Pas als aan die voorwaarde is voldaan, zal het college een bruteringsbesluit nemen, waartegen bezwaar mogelijk is of dat bij een lopende procedure tegen de terugvordering kan worden betrokken. De brief van 31 oktober 2013 is dus - anders dan appellante stelt - geen besluit als bedoeld in de Awb.
4.3.
De stelling van appellante dat dringende redenen bestaan op grond waarvan van terugvordering moet worden afgezien, slaagt evenmin. Het college hanteert de Beleidsregels gemeentelijke werk- en inkomensvoorzieningen Zaanstad 2013. Deze beleidsregels zijn te raadplegen op de voor een ieder toegankelijke website overheid.nl. Uit deze beleidsregels volgt dat ten onrechte verleende bijstand altijd wordt teruggevorderd, tenzij sprake is van dringende redenen. Voor de uitleg van dringende redenen heeft het college aansluiting gezocht bij de vaste rechtspraak van de Raad. Deze vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 29 maart 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT2869) houdt in dat dringende redenen slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Dat appellante in de maand februari 2013 geen loon overhoudt, is geen dringende reden als hier bedoeld. Financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering doen zich in het algemeen pas voor indien daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. In dat kader heeft de betrokkene als schuldenaar bescherming, of kan hij deze zo nodig inroepen, van de regels over de beslagvrije voet als neergelegd in artikel 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Appellante heeft geen andere feiten of omstandigheden aangevoerd die ertoe kunnen leiden dat geheel of gedeeltelijk van terugvordering moet worden afgezien.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van
C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
6 oktober 2015.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) C.M.A.V. van Kleef

HD