ECLI:NL:CRVB:2015:3409

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2015
Publicatiedatum
6 oktober 2015
Zaaknummer
14/5342 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand na niet tijdig inleveren van bankafschriften

In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) na het niet tijdig inleveren van bankafschriften door de appellant. Appellant ontving sinds 19 juli 2010 bijstand, maar na een signaal van het inlichtingenbureau dat hij mogelijk bij een bedrijf werkte, verzocht het college hem om gegevens, waaronder bankafschriften van zijn partner, in te leveren. Appellant voldeed niet aan deze verzoeken, wat leidde tot opschorting van zijn bijstandsrecht en uiteindelijk tot intrekking van de bijstand. De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging bij de Centrale Raad van Beroep.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken, omdat appellant niet tijdig de gevraagde gegevens had ingeleverd. De Raad overwoog dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij de bankafschriften tijdig had ingeleverd en dat het college terecht had geoordeeld dat het verzuim verwijtbaar was. De Raad concludeerde dat het college niet in redelijkheid had kunnen volstaan met een waarschuwing, aangezien appellant al eerder was gewaarschuwd over de gevolgen van het niet tijdig inleveren van de gevraagde gegevens. De uitspraak werd gedaan door F. Hoogendijk, met C.M. Fleuren als griffier, en vond plaats op 6 oktober 2015.

Uitspraak

14/5342 WWB
Datum uitspraak: 6 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 4 september 2014, 14/1683 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Yeniasci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2015. Namens appellant is
mr. E. Sahin verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.L.J. Martens.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 19 juli 2010 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), laatstelijk naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Naar aanleiding van een signaal van het inlichtingenbureau dat appellant bij een van de bedrijven van [X.] zou kunnen werken heeft het college bij brief van
15 november 2013 appellant verzocht om een aantal gegevens over te leggen, uiterlijk op
22 november 2013, waaronder afschriften van de bankrekening van zijn partner.
1.3.
Bij besluit van 26 november 2013 heeft het college het recht op bijstand met ingang van 22 november 2013 opgeschort op de grond dat appellant de gevraagde gegevens niet tijdig heeft ingeleverd. Daarbij heeft het college appellant meegedeeld dat die gegevens op
11 december 2013 in het bezit van het college dienen te zijn. Appellant heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt. Hij heeft op laatst vermelde datum diverse stukken ingeleverd.
1.4.
Bij besluit van 12 december 2013 heeft het college de bijstand met ingang van
22 november 2013 beëindigd (lees: ingetrokken) op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB. Appellant heeft niet de gevraagde bankafschriften van zijn partner overgelegd.
1.5.
Bij besluit van 16 december 2013, voor zover hier van belang, heeft het college de bijstand over de periode van 22 november 2013 tot en met 30 november 2013 teruggevorderd tot een bedrag van € 338,79.
1.6.
Bij besluit van 7 april 2014 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen het besluit van 12 december 2013 en het besluit van 16 december 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de WWB kan het college, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten.
4.2.
Artikel 54, vierde lid, van de WWB bepaalt dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van die termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
4.3.
Bij de beantwoording van de vraag of het college op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd was tot intrekking van de aan appellant verleende bijstand, staat ter beoordeling of appellant verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde hersteltermijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of appellant hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover appellant niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat hij, anders dan het college meent, de afschriften van de bankrekening van zijn partner tijdig heeft ingeleverd. Deze grond slaagt niet. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat, zoals hij stelt, bedoelde bankafschriften zich bevonden onder de stukken die hij op 6 december 2013 heeft ingeleverd. Hij heeft een ontvangstbevestiging overgelegd, maar daaruit is niet af te leiden op welke stukken deze betrekking heeft. Een inventarislijst, die hierover opheldering zou kunnen geven, heeft appellant niet overgelegd. Voor de stelling van appellant dat de stukken zijn zoekgeraakt bij het college zijn geen aanknopingspunten aanwezig. In dit verband is van betekenis dat, zoals de gemachtigde van het college ter zitting van de Raad heeft toegelicht, de bij het college ingeleverde stukken plegen te worden gescand, dat daarbij de datum van ontvangst en de datum van scannen worden geregistreerd en dat de bedoelde bankafschriften niet in het register voorkomen. Het college heeft er op goede grond vanuit kunnen gaan dat appellant de bedoelde bankafschriften niet had ingeleverd.
4.5.
Niet meer in geschil is dat de afschriften van de bankrekening van de partner van appellant van belang waren voor het recht op bijstand. Het verzuim van appellant die stukken tijdig in te leveren heeft het college terecht verwijtbaar geacht. Het college was dan ook bevoegd om het recht op bijstand in te trekken. Dat appellant de bankafschriften na het besluit van 12 december 2013 alsnog heeft ingeleverd doet hieraan niet af.
4.6.
Appellant heeft aangevoerd dat het college in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot intrekking. In zijn visie had het college kunnen volstaan met een waarschuwing. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het college heeft appellant zowel in de brief van 15 november 2013 als in het besluit van 26 november 2013 gewaarschuwd dat het niet tijdig volledig voldoen aan het verzoek om de opgevraagde gegevens in te leveren gevolgen zou kunnen hebben voor de bijstand. Niet valt in te zien waarom appellant andermaal gewaarschuwd had moeten worden.
4.7.
Gelet op wat onder 4.1 tot en met 4.6 is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2015.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) C.M. Fleuren

HD