ECLI:NL:CRVB:2015:3410
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verplichte intrekking en terugvordering van bijstand wegens verzwegen onroerend goed en onderneming
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) van appellante, die sinds 22 september 2011 bijstand ontving. Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellante een onderneming en onroerend goed in Hongarije bezat, heeft het college van burgemeester en wethouders van Schiedam een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante een woning en een begrafenisonderneming in Hongarije bezat, en dat haar inkomen in 2011 meer dan € 100.000,- per jaar bedroeg. Het college heeft daarop besloten de bijstand in te trekken en de ten onrechte verleende bijstand terug te vorderen tot een bedrag van € 16.505,31, omdat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door deze informatie niet te melden.
De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij niet opzettelijk informatie heeft verzwegen en dat zij niet begreep dat zij deze informatie moest melden. De Raad oordeelt echter dat appellante redelijkerwijs had moeten begrijpen dat deze gegevens van invloed konden zijn op haar recht op bijstand. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het college terecht de bijstand heeft ingetrokken en de kosten heeft teruggevorderd. De Raad concludeert dat appellante niet heeft aangetoond dat zij recht had op bijstand, omdat zij niet heeft voldaan aan haar inlichtingenverplichting.