ECLI:NL:CRVB:2015:3526

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 oktober 2015
Publicatiedatum
13 oktober 2015
Zaaknummer
14/187 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid op basis van medische rapportages

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die in verband met haar werk als kassamedewerkster ziek was geworden, had een Ziektewet-uitkering ontvangen. Het Uwv had haar echter geschikt geacht voor arbeid en de uitkering beëindigd. Appellante was het niet eens met deze beslissing en had hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 26 augustus 2015 werd appellante bijgestaan door haar advocaat, mr. R.W. de Gruijl, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. W.M.J. Evers.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verzekeringsartsen de medische toestand van appellante correct hadden ingeschat. De rapportages van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep gaven aan dat er geen reden was om arbeidsongeschiktheid aan te nemen, ondanks de psychische klachten van appellante. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het onderzoek van de verzekeringsarts volledig en zorgvuldig was en dat de psychische klachten geen reden voor arbeidsongeschiktheid vormden. Appellante voerde aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening had gehouden met haar depressieve stoornis, maar de Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

De Raad concludeerde dat er geen nieuwe gegevens waren die de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen konden ondermijnen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 oktober 2015.

Uitspraak

14/187 ZW
Datum uitspraak: 7 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
21 november 2013, 12/3885 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.W. de Gruijl, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 26 augustus 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Gruijl. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.M.J. Evers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is in verband met het eindigen van haar werkzaamheden als kassamedewerkster bij een groothandel voor 40 uur per week in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Per 16 april 2012 heeft appellante zich ziek gemeld met psychische klachten en maagklachten. Appellante is met ingang van 21 mei 2012 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Appellante heeft op 14 juni 2012 het spreekuur van een verzekeringsarts van het Uwv bezocht. Op basis van de bevindingen uit het onderzoek en de bestudering van het dossier, heeft de verzekeringsarts gerapporteerd dat hij geen redenen heeft om arbeidsongeschiktheid aan te nemen. Bij besluit van 14 juni 2012 heeft het Uwv appellante met ingang van
21 juni 2012 geschikt geacht om haar werk te verrichten en de ZW-uitkering met ingang van die datum beëindigd.
1.3.
Bij besluit van 16 augustus 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 14 juni 2012 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het Uwv een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 augustus 2012 ten grondslag gelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volledig en zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusies kan dragen. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk toegelicht waarom de psychische klachten van appellante geen reden voor arbeidsongeschiktheid zijn. De rechtbank heeft het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven dat in de door appellante overgelegde brief van de behandelend psycholoog geen (wezenlijk) nieuwe gegevens naar voren komen die niet reeds bekend waren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat appellante met ingang van 21 juni 2012 in staat moet worden geacht haar arbeid te verrichten.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij zich niet kan verenigen met het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volledig en zorgvuldig is geweest. Volgens appellante is de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende ingegaan op het feit dat appellante leidde aan een depressieve stoornis waardoor zij arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante heeft in dat verband gewezen op de door haar ingebrachte verklaringen van haar behandelend psycholoog, waaruit blijkt dat appellante was gediagnosticeerd met een depressieve stoornis. Ook heeft appellante erop gewezen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door de psycholoog benoemde klachten van appellante niet heeft onderkend en benoemd.
3.2.
Het UWV heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzekeringsartsen de medische toestand van appellante op de datum in geding juist hebben ingeschat. In zowel het rapport van de verzekeringsarts van 14 juni 2012 als het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 augustus 2012 wordt melding gedaan van feit dat appellante psychische klachten heeft en onder behandeling is van een psycholoog. De verzekeringsartsen concluderen echter dat geen sprake is van persoonlijk en sociaal onvermogen als gevolg van de psychische klachten en dat de psychische klachten evenmin reden voor arbeidsongeschiktheid vormen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bovendien kennis genomen van de brief van de psycholoog van 12 oktober 2012, waarin onder meer als diagnose ‘depressieve stoornis, eenmalig, ernstig’ is vermeld. Uit het rapport van 8 april 2013 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierin geen aanleiding heeft gezien om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Op basis van de bevindingen van de psycholoog heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat appellante ook volgens de psycholoog redelijk goed kan functioneren. In de brief van de psycholoog worden weliswaar de belemmeringen beschreven die appellante ervaart bij haar functioneren, maar in de informatie van de psycholoog zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat appellante niet in staat zou kunnen worden geacht tot het verrichten van arbeid.
5. Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2015.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) D. van Wijk

NK