Uitspraak
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WAO-uitkering aan appellant, die sinds 1980 een uitkering ontving op basis van de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW). Appellant, die zijn werkzaamheden als zelfstandig melkventer had gestaakt vanwege rugklachten, was sinds 1983 werkzaam in een WSW-dienstverband als beveiligingsmedewerker. Hij had in 1995 en 1996 het basis- en vakdiploma beveiliging behaald, maar had deze functie nooit in het vrije beroepsleven uitgeoefend. De Raad oordeelde dat artikel 5, vijfde lid van de AAW in de weg staat aan het hanteren van de functie van beveiligingsmedewerker als maatman, omdat appellant deze functie uitsluitend in een WSW-context had uitgeoefend.
Daarnaast werd geoordeeld dat appellant niet voldeed aan de wettelijke vereiste van 52 weken aaneengesloten arbeidsongeschiktheid voor zijn WAO-verzekerde arbeid als beveiligingsmedewerker. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg, die had geoordeeld dat het Uwv terecht had geweigerd om appellant een WAO-uitkering toe te kennen. De rechtbank had vastgesteld dat appellant niet had aangetoond dat hij gedurende de relevante periode 52 weken arbeidsongeschikt was geweest, en dat zijn ziekmeldingen niet voldoende waren om aan deze eis te voldoen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.