ECLI:NL:CRVB:2015:3544

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 oktober 2015
Publicatiedatum
14 oktober 2015
Zaaknummer
13/5862 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid en de procedure voor terugkomen van eerdere besluiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die sinds 19 december 2007 arbeidsongeschikt is door obstructief slaapapneu syndroom en periodic leg movements during sleep, heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet heeft beoordeeld of het oorspronkelijke besluit van het Uwv juist was. Het Uwv had eerder vastgesteld dat appellant recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar in de herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid op 16 april 2012 werd geen nieuwe feiten of omstandigheden aangetoond die een wijziging van het besluit rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde dat de wijze van besluitvorming door het Uwv terecht was aangemerkt als een procedure naar aanleiding van een verzoek om terug te komen van een eerder besluit, en dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven tot herziening van het besluit van 18 januari 2012. De Raad bevestigde deze beoordeling en oordeelde dat de appellant niet tijdig nieuwe feiten had aangedragen die de conclusie van het Uwv konden ondermijnen. De Raad benadrukte dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid na een eerdere afwijzing of intrekking van de uitkering naar zijn strekking moet worden beoordeeld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

13/5862 WIA
Datum uitspraak: 14 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 september 2013, 13/1530 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2015. Appellant is verschenen met bijstand van mr. drs. A.H.J. de Kort, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 19 december 2007 uitgevallen voor zijn werkzaamheden als senior technical consultant wegens door Obstructief Slaap Apneu Syndroom en Periodic Leg Movements during Sleep (PLMS) veroorzaakte extreme vermoeidheidsklachten.
1.2.
Bij besluit van 27 oktober 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 16 december 2009 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering (LGU) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Tevens is beslist dat de LGU loopt tot 16 april 2012. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit op bezwaar van 23 maart 2010 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard. De Raad heeft bij uitspraak van 3 augustus 2012 het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Bij besluit van 18 januari 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van
16 april 2012 recht heeft op een vervolguitkering op grond van de Wet WIA van 50,75%.
1.4.
Nadien heeft alsnog een herbeoordeling plaatsgevonden betreffende appellants mate van arbeidsongeschiktheid op de datum 16 april 2012. In het kader van deze herbeoordeling heeft een verzekeringsarts appellant onderzocht en in zijn rapport van 19 juli 2012 vermeld dat sprake is van klachtenvermindering omdat appellant afgevallen is en hij meer rust en regelmaat in de dagelijkse activiteiten heeft gevonden. Daarentegen is sprake van een persisterend klachtenbeeld van vermoeidheid en stressgevoeligheid, samenhangend met de slaapstoornis. Omdat het beeld minder uitgesproken is, acht de verzekeringsarts de eerder vastgestelde urenbeperking van 20 uur per week niet langer aangewezen en acht hij uit preventief oogpunt nog een urenbeperking tot een arbeidsduur van 30 uur per week aangewezen. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens berekend dat de mate van appellants arbeidsongeschiktheid 68,58% is.
1.5.
Bij besluit van 8 augustus 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat uit het ingestelde onderzoek is gebleken dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die leiden tot de conclusie dat het besluit van 18 januari 2012 onjuist zou zijn. Het Uwv komt daarom niet terug van dit besluit. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 7 februari 2013 (bestreden besluit), onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte slechts heeft beoordeeld of sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden en ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom zij niet toetst of het oorspronkelijke besluit juist is. De brieven van de neuroloog (van 7 december 2009) en de psychiater (van 5 april 2011) zijn in de eerdere beroepsprocedure in verband met het besluit van 23 maart 2010 ingebracht, maar deze zijn volgens hem niet gebruikt bij de beoordeling. Het functiebelastingsonderzoek dat in de beroepsfase heeft plaatsgevonden dateert van na de datum die hier in geding is, maar de resultaten van dit onderzoek onderbouwen dat hij een ernstige energiebeperking heeft, die het Uwv ook al vanaf 2007 aanneemt. Het Uwv heeft de omvang van de urenbeperking daarom niet juist vastgesteld.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Aan de herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 16 april 2012 ligt geen aanvraag of verzoek van appellant ten grondslag doch in de procedure over het besluit van 23 maart 2010 is ter zitting bij de Raad van 22 juni 2012 de totstandkoming van het besluit van 18 januari 2012 onderwerp van gesprek geweest waarna door de gemachtigde van het Uwv is toegezegd dat een actueel oordeel over appellants mate van arbeidsongeschiktheid per 16 april 2012 gegeven zal worden. Vervolgens heeft een medische en arbeidskundige beoordeling plaatsgevonden betreffende de mate van appellants ongeschiktheid per
16 april 2012. Vastgesteld is dat de mate van arbeidsongeschiktheid op deze datum niet leidt tot een andere klasse, deze blijft 65 tot 80%. In bezwaar is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 31 januari 2013 te kennen gegeven dat geen nieuwe medische feiten of onderzoeksbevindingen naar voren zijn gekomen die, indien meegenomen, destijds tot een andere beslissing zouden hebben geleid. Hij heeft tevens gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet om de door de verzekeringsarts beschreven belastbaarheid te wijzigen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in zijn rapport van 5 februari 2013 het maatmanloon gecorrigeerd en een voorbeeldfunctie laten vervallen. Dit heeft echter niet tot indeling in een andere klasse geleid. Alhoewel zowel het besluit van 8 augustus 2012 als het bestreden besluit zijn gebaseerd op het gegeven dat niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden op grond waarvan kan worden teruggekomen van het besluit van 18 januari 2012, heeft een inhoudelijke behoordeling plaatsgevonden door de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) en de arbeidsdeskundige (bezwaar en beroep). Omdat het besluit van
18 januari 2012 reeds in rechte vaststond, heeft de rechtbank de wijze van besluitvorming door het Uwv terecht aangemerkt als een procedure naar aanleiding van een verzoek om terug te komen van een eerder besluit en terecht beoordeeld of sprake was van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op grond waarvan terug gekomen dient te worden van dit besluit.
4.2.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 14 januari 2015, ECLI:NL:2015:1, moet een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking worden beoordeeld.
4.3.
De rechtbank heeft de wijze van besluitvorming terecht aangemerkt als een procedure naar aanleiding van een verzoek om terug te komen van het besluit van 18 januari 2012, waarbij is vastgesteld dat appellant met ingang van 16 april 2012 recht heeft op een vervolguitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Het verzoek strekt ertoe om vast te stellen dat hij recht heeft op een hogere arbeidsongeschiktheidsuitkering zowel voor het verleden als voor de toekomst. Appellant heeft desgevraagd ter zitting naar voren gebracht dat uit het tweede slaaponderzoek uit 2009 is gebleken dat zijn aandoeningen waren toegenomen en dat PLMS een progressief verloop heeft.
4.4.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht en op juiste gronden geoordeeld dat wat appellant naar voren heeft gebracht in de bezwaarfase, niet is aan te merken als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De brief van de neuroloog van 7 december 2009 was immers reeds bekend bij het Uwv en is eerder bij de beoordeling van de mate van zijn arbeidsongeschiktheid betrokken. Voorts heeft deze brief geen betrekking op de datum hier in geding. Ook de brief van de psychiater van 5 april 2011 was reeds bij het Uwv bekend. Uit deze brief kan niet worden afgeleid dat het Uwv de beperkingen van appellant niet juist heeft vastgesteld. Dat aan de inhoud van deze brieven in de procedure naar aanleiding van de besluiten van 27 oktober 2009 en 23 maart 2010 door het Uwv niet de betekenis is toegekend die appellant daaraan toekent, maakt niet dat deze informatie als nieuw feit of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Awb kan worden aangemerkt. Het in de bezwaarfase door appellant overgelegde rapport van
28 december 2012 van medisch adviseur drs. A.W.C. van Esch heeft voorts betrekking op de destijds in 2009 vastgestelde urenbeperking van 20 uur per week. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat uit dit rapport niet kan worden afgeleid dat appellant meer beperkt is op de datum hier in geding, dan wel dat sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, die indien deze bekend waren geweest, zouden hebben geleid tot een andere vaststelling van de belastbaarheid per 16 april 2012.
4.5.
Voor zover appellant heeft beoogd een beroep te doen op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid heeft het Uwv zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat van toename na 16 april 2012 niet is gebleken. Het tweede slaaponderzoek waar appellant ter zitting op doelde, heeft in 2009 plaatsgevonden. De uitslag daarvan wordt beschreven in de brief van de neuroloog van 7 december 2009. Het medisch en arbeidskundig onderzoek dat in het kader van de herbeoordeling heeft plaatsgevonden, heeft voorts betrekking gehad op appellants gezondheidstoestand in juni/juli 2012. Op grond van de onderzoeksgegevens is terecht vastgesteld dat er geen aanleiding was om de mate van appellants arbeidsongeschiktheid met ingang van juni of juli 2012 te herzien.
4.6.
Voor zover het verzoek van appellant om terug te komen van het besluit van 18 januari 2012 betrekking had op de toekomst kan niet worden volstaan met de beantwoording van de vraag of appellant (tijdig) nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb heeft vermeld. Indien immers uit de uiterlijk in bezwaar overgelegde stukken blijkt dat sprake is van feiten en omstandigheden die aanleiding (kunnen) geven tot een ander, voor de aanvrager gunstiger, besluit dan het besluit waarvan herziening wordt gevraagd, kan van het Uwv worden verlangd om te onderzoeken of bij het oorspronkelijke besluit de mate van appellants arbeidsongeschiktheid ten onrechte niet is toegenomen.
Appellant heeft niet uiterlijk in de bezwaarfase feiten en omstandigheden naar voren gebracht die aanleiding moesten geven tot de conclusie dat het besluit waarvan herziening is gevraagd, niet kan worden gehandhaafd. Voor zover het in de beroepsfase ingebrachte rapport van revalidatiecentrum Blixembosch van 26 augustus 2013 betreffende het aldaar plaatsgevonden hebben functiebelastingsonderzoek als een onderbouwing van hetgeen appellant eerder naar voren heeft gebracht zou kunnen worden aangemerkt, heeft het Uwv zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat de uitkomsten van een dergelijk onderzoek met terughoudendheid dienen te worden gehanteerd bij beoordelingen als hier in geding, reeds omdat in verband met de gebruikte onderzoeksmethode de onderzochte persoon zelf, al dan niet bewust, in enige mate invloed zal kunnen uitoefenen op het onderzoek en aldus niet voorkomen zal kunnen worden dat de resultaten ervan mede afhankelijk zijn van diens
medewerking aan het onderzoek.
4.7.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.6 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal met verbetering van gronden worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2015.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) M.S.E.S. Umans

AP