ECLI:NL:CRVB:2015:3545
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering wegens vermoeidheid en Q-koorts
Op 14 oktober 2015 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de intrekking van haar WAO-uitkering. Appellante had tot 30 augustus 2006 een WAO-uitkering ontvangen, maar meldde zich op 24 januari 2011 ziek vanwege griepklachten. Na een periode van revalidatie en de diagnose van borstkanker, werd haar arbeidsongeschiktheid opnieuw beoordeeld. De verzekeringsarts concludeerde dat appellante beperkt belastbaar was, maar in staat om vier uur per dag licht werk te verrichten. Het Uwv trok haar uitkering per 22 maart 2013 in, omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht.
Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat haar vermoeidheidsklachten, veroorzaakt door het Q-koortsvermoeidheidssyndroom (QVS), niet adequaat waren beoordeeld. Ze voerde aan dat de verzekeringsarts geen onderscheid had gemaakt tussen de klachten van CVS/ME en de gevolgen van haar borstkankerbehandeling. De Raad oordeelde dat de FML een juist beeld gaf van appellantes beperkingen en dat er geen aanleiding was om een medisch deskundige te benoemen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de geselecteerde voorbeeldfuncties medisch passend waren.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.