ECLI:NL:CRVB:2015:3546

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 oktober 2015
Publicatiedatum
14 oktober 2015
Zaaknummer
14/2160 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid onder de Wet WIA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 1 januari 2013 op 58% werd vastgesteld, terwijl appellant meent dat hij vanaf 6 mei 2011 en per 12 maart 2012 100% arbeidsongeschikt is verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en het onderzoek ter zitting vond plaats op 7 september 2015. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen, terwijl het Uwv zich liet vertegenwoordigen door P.J. Langius.

De Raad oordeelt dat de rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zorgvuldig zijn opgesteld en dat het Uwv zijn besluiten op deze rapporten mag baseren. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is voor het aannemen van verdergaande beperkingen dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 november 2012 is opgenomen. De beroepsgrond van appellant dat zijn volledige arbeidsongeschiktheid voortkomt uit een revalidatietraject, wordt door de Raad verworpen. De Raad bevestigt de conclusie van de rechtbank dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 1 januari 2013 correct is vastgesteld op 58% en dat er geen aanleiding is voor het inschakelen van een deskundige.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier, en is openbaar uitgesproken op 14 oktober 2015.

Uitspraak

14/2160 WIA
Datum uitspraak: 14 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
25 februari 2014, 13/1768 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.J. Postma hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2015. Appellant en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J. Langius.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 1 maart 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 18 maart 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan. Daarbij is de mate van zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 35 tot 80%.
1.2.
Naar aanleiding van een melding van verslechtering van gezondheid per 6 mei 2011 heeft het Uwv bij besluit van 8 maart 2012 vastgesteld dat de mate van appellants arbeidsongeschiktheid per 6 mei 2011 100% bedraagt, en met ingang van 12 maart 2012 weer 35 tot 80%. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 5 juni 2012 gegrond verklaard, waarbij de mate van appellants arbeidsongeschikt per 12 maart 2012 ongewijzigd is vastgesteld op 100%.
1.3.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 11 december 2012 vastgesteld dat de mate van appellants arbeidsongeschiktheid per 1 januari 2013 wordt vastgesteld op 58%
.Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 15 mei 2013 (bestreden besluit), onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij per 1 januari 2013 ten onrechte weer in staat wordt geacht loonvormende arbeid te verrichten, terwijl hij met ingang van 6 mei 2011 en per 12 maart 2012 100% arbeidsongeschikt is verklaard vanwege toegenomen arbeidsongeschiktheid en zijn medische situatie sinds 6 mei 2011 niet is gewijzigd. De stelling van het Uwv dat de volledige arbeidsongeschiktheid is voortgekomen uit een ingezet revalidatietraject en niet op een belastbaarheidsoordeel berust, snijdt volgens appellant geen hout.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Aan rapporten opgesteld door een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) komt, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn, naar vaste rechtspraak van de Raad een bijzondere waarde toe in die zin, dat het Uwv zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapporten mag baseren. Dit betekent echter niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep of in hoger beroep niet aantastbaar zijn. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, niet concludent zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is. Het aannemelijk maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, dan wel niet concludent zijn, kan geschieden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een regulier medicus noodzakelijk (uitspraak van 10 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1327).
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat geen aanleiding bestaat voor het aannemen van verdergaande beperkingen dan de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
22 november 2012 opgenomen beperkingen. Daarbij heeft de rechtbank met juistheid verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts van 21 november 2012 en het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 mei 2013. De beroepsgrond dat betwist wordt dat de volledige arbeidsongeschiktheid vanaf 6 mei 2011 is voortgekomen uit een ingezet revalidatietraject treft geen doel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 22 augustus 2013 toegelicht dat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant gerelateerd was aan zijn deelname aan een revalidatietraject en niet gebaseerd was op een belastbaarheidsoordeel. De rechtbank heeft terecht overwogen dat deze conclusie gevolgd wordt. Daarbij is mede het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 mei 2012 van belang. In dit rapport is inzichtelijk en overtuigend uiteengezet dat de vanaf 6 mei 2011 vastgestelde volledige arbeidsongeschikt ook per 12 maart 2012 nog aan de orde is, omdat appellant op laatstgenoemde datum nog revalidatiebehandeling volgde. Daarbij is tevens vermeld dat het revalidatiebehandeling inmiddels is beëindigd, op grond waarvan een nieuwe beoordeling heeft plaatsgevonden. Deze beoordeling heeft geleid tot het nu bestreden besluit. Appellant heeft in hoger beroep geen nadere medische gegevens overgelegd en ook overigens niet aannemelijk gemaakt dat deze beoordeling onjuist is. Uit het door appellant in hoger beroep overgelegde besluit van 10 juli 2015, waarin het Uwv heeft vastgesteld dat de mate van appellant arbeidsongeschiktheid vanaf 8 september 2014 61,30% bedraagt, volgt evenmin dat de mate van appellants arbeidsongeschiktheid per 1 januari 2013 onjuist is vastgesteld. Veeleer kan uit dit besluit het tegendeel worden afgeleid, nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat de FML van 22 november 2012 per 8 september 2014 nog steeds van toepassing is.
4.3.
Voor het inschakelen van een deskundige bestaat, gelet op het voorgaande, geen aanleiding.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 22 november 2012 heeft de rechtbank terecht de beroepsgrond dat de voor geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn verworpen. Daarbij heeft de rechtbank ook met juistheid verwezen naar de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 14 mei 2013 en 1 augustus 2013, waarin inzichtelijk en overtuigend is beargumenteerd dat appellant werkzaamheden kan verrichten verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies.
4.5.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2015.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) M.S.E.S. Umans
JvC