In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 1 januari 2013 op 58% werd vastgesteld, terwijl appellant meent dat hij vanaf 6 mei 2011 en per 12 maart 2012 100% arbeidsongeschikt is verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en het onderzoek ter zitting vond plaats op 7 september 2015. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen, terwijl het Uwv zich liet vertegenwoordigen door P.J. Langius.
De Raad oordeelt dat de rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zorgvuldig zijn opgesteld en dat het Uwv zijn besluiten op deze rapporten mag baseren. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is voor het aannemen van verdergaande beperkingen dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 november 2012 is opgenomen. De beroepsgrond van appellant dat zijn volledige arbeidsongeschiktheid voortkomt uit een revalidatietraject, wordt door de Raad verworpen. De Raad bevestigt de conclusie van de rechtbank dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 1 januari 2013 correct is vastgesteld op 58% en dat er geen aanleiding is voor het inschakelen van een deskundige.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier, en is openbaar uitgesproken op 14 oktober 2015.