ECLI:NL:CRVB:2015:3547

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 oktober 2015
Publicatiedatum
14 oktober 2015
Zaaknummer
13/2656 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde aanvraag Wajong-uitkering en nieuw gebleken feiten

In deze zaak gaat het om een herhaalde aanvraag voor een Wajong-uitkering door appellante, geboren in 1988, die eerder geen recht op deze uitkering had gekregen omdat zij minder dan 25% arbeidsongeschikt was. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De rechtbank oordeelde dat de door appellante overgelegde gegevens niet als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden konden worden aangemerkt volgens artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat er nieuwe informatie was, waaronder een diagnose van psychotherapeut H. Jamin en een psychologisch onderzoek dat na de eerdere afwijzing was uitgevoerd. De Raad oordeelt dat de aanvraag van appellante van 21 juni 2012 enkel gericht was op het terugkomen van het eerdere besluit van 30 maart 2010, en niet op een melding van toegenomen beperkingen. De Raad bevestigt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de nieuwe informatie niet als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden kan worden beschouwd.

De Raad benadrukt dat de aanvrager gehouden is om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Indien dit niet gebeurt, kan de aanvraag worden afgewezen met verwijzing naar het eerdere besluit. De Raad concludeert dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld dat de door appellante aangevoerde feiten niet nieuw zijn en dat de eerdere afwijzing van de Wajong-aanvraag standhoudt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/2656 WAJONG
Datum uitspraak: 14 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
22 april 2013, 12/4233 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2015. Namens appellante is mr. M.A.L. Timmermans, advocaat, verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 21 april 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante, geboren [in]
1988, geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) omdat zij met ingang van
20 maart 2006, zijnde de 18-jarige leeftijd, minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Hiertegen heeft appellante geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Op 29 januari 2010 heeft appellante een aanvraag op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) ingediend. Bij besluit van 12 februari 2010 is deze aanvraag afgewezen op de grond dat geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn vermeld. Bij besluit van 30 maart 2010 is het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Op 21 juni 2012 heeft appellante opnieuw een aanvraag op grond van de Wet Wajong ingediend.
1.4.
Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 4 september 2012 deze aanvraag afgewezen op de grond dat geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb zijn vermeld, zodat niet wordt terugkomen van het besluit van 30 maart 2010. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 21 november 2012 (bestreden besluit), onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 november 2012, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de door appellante bij de aanvraag en in bezwaar overgelegde gegevens niet als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 Awb aangemerkt kunnen worden.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat in de brief van 10 oktober 2012 van psychotherapeut H. Jamin een nieuwe diagnose is gesteld, hetgeen een nieuw feit betreft. De rechtbank heeft miskend dat, nu deze diagnose niet eerder bekend was, de daarmee samenhangende klachten en beperkingen niet eerder zijn onderkend. Verder stelt appellante zich op het standpunt dat het in beroep overgelegde psychologisch onderzoek van 14 februari 2013 ten onrechte door de rechtbank buiten beschouwing is gelaten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
In lijn met de uitspraak van 14 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1) moet de aanvraag van appellante van 21 juni 2012 naar zijn strekking worden beoordeeld. Met het Uwv is de Raad van oordeel dat deze aanvraag - enkel - ertoe strekt dat het Uwv terugkomt van het besluit van 30 maart 2010, waarbij is vastgesteld dat appellante met ingang van 20 maart 2006, zijnde haar 18-jarige leeftijd, geen recht heeft op een Wajong-uitkering omdat zij minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Gelet op het verhandelde ter zitting betreft het verzoek niet tevens een melding vanwege toegenomen beperkingen, noch een verzoek om voor de toekomst terug te komen van de in de besluit van 30 maart 2010 neergelegde weigering van een Wajong-uitkering.
4.2.
Ter ondersteuning van haar verzoek van 21 juni 2012 heeft appellante aangevoerd dat sprake is van een nieuw feit, te weten de in de - in bezwaar overgelegde - brief van 10 oktober 2012 door psychotherapeut H. Jamin gestelde (nieuwe) diagnose van paniekstoornis met agorafobie en een persoonlijkheidsstoornis en het in beroep overgelegde psychologisch onderzoek van 14 februari 2013 met de (nieuwe) diagnose ADHD.
4.3.
Overeenkomstig hetgeen in artikel 4:6 van de Awb is bepaald, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Wanneer de aanvrager dat niet doet, kan een bestuursorgaan de aanvraag afwijzen met verwijzing naar zijn eerdere besluit. Ook als zonder meer duidelijk is dat wat bij de herhaalde aanvraag is aangevoerd niet van belang kan zijn voor het eerdere besluit, mag een bestuursorgaan de aanvraag op deze manier afwijzen. Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd om, na een eerdere afwijzing, een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, kan door het instellen van beroep tegen dat laatste besluit niet worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst als ware het een eerste afwijzing. Er is alleen plaats voor inhoudelijke toetsing voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.4.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht en op juiste gronden geoordeeld dat wat appellante heeft vermeld bij haar aanvraag van 21 juni 2012 en naar voren heeft gebracht in de bezwaarfase, geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb zijn. Daartoe heeft zij met juistheid overwogen dat indien bij de eerste beoordeling al beperkingen aanwezig waren als gevolg van een verminderde psychische draagkracht, deze destijds meegenomen zouden zijn. Daarbij is van belang dat uit het rapport van de verzekeringsarts van 17 maart 2009 volgt dat appellante melding heeft gemaakt van psychische klachten, op grond waarvan de verzekeringsarts een psychisch onderzoek heeft verricht waarna - afgezien van beperkingen die betrekking hebben op dyslexie - geen psychische beperkingen zijn vastgesteld. Daar doet niet aan af dat wat door appellante naar voren is gebracht, erop duidt dat haar functionele beperkingen die verband houden met haar psychische klachten, na de voor het oorspronkelijke besluit geldende beoordeling zijn toegenomen. Voor zover de in de brief van psychotherapeut Jamin vermelde diagnose als een nieuwe diagnose aangemerkt zou worden, hebben de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep in hun rapport van 27 juli 2012 en 14 november 2012 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat deze diagnose niet op de 17-/18-jarige leeftijd van appellante betrekking heeft.
4.5.
Betreffende het door appellante in beroep overgelegde rapport van een psychologisch onderzoek van 14 februari 2013, waarin als diagnose ADHD wordt gesteld, overweegt de Raad dat het Uwv van dit rapport in de bestuurlijke fase geen kennis heeft kunnen nemen en daarmee bij het bestreden besluit geen rekening heeft kunnen houden. De rechtbank heeft dit onderzoek daarom terecht buiten beschouwing gelaten.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2015.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) M.S.E.S. Umans

AP