ECLI:NL:CRVB:2015:3549

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 oktober 2015
Publicatiedatum
14 oktober 2015
Zaaknummer
14/2438 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellante, die een herziening van haar WAO-uitkering aanvecht, stelt dat haar psychische klachten niet zijn verbeterd ten opzichte van een eerdere beoordeling in 2006. De Raad heeft vastgesteld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de uitkering van appellante op 15 februari 2013 heeft herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit werd ongegrond verklaard door het Uwv op 6 juni 2013.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar psychische klachten, ondersteund door een CIZ-indicatie en brieven van haar psycholoog, niet adequaat zijn beoordeeld. De Raad heeft echter geoordeeld dat de beperkingen van appellante goed zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 november 2012. De Raad heeft de rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige als zorgvuldig en concludent beoordeeld, en heeft vastgesteld dat de geselecteerde functies medisch passend zijn voor appellante.

De Raad heeft geconcludeerd dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen of dat de gegeven beoordeling onjuist is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de psychische situatie van appellante niet is verslechterd ten opzichte van 2006 en dat de CIZ-indicatie geen aanleiding geeft voor meer beperkingen dan in de FML zijn opgenomen. De Raad heeft het hoger beroep van appellante afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/2438 WAO
Datum uitspraak: 14 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 24 maart 2014, 13/1579 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2015. Appellante is verschenen met bijstand van mr. D.J.H. Habers, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van
15 februari 2013 de uitkering van appellante op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 16 april 2013 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 6 juni 2013 (bestreden besluit), onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar psychische klachten ten opzichte van de beoordeling in 2006 niet zijn verbeterd. Ter ondersteuning van haar standpunt verwijst appellante naar de CIZ-indicatie van 4 juli 2013, met aanspraak op individuele begeleiding, en de brieven van GZ-psycholoog drs. B.Th. Steynis van 20 maart 2013, 26 februari 2014 en
3 april 2014.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Aan rapporten opgesteld door een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) komt, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn, naar vaste rechtspraak van de Raad een bijzondere waarde toe in die zin, dat het Uwv zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapporten mag baseren. Dit betekent echter niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep of in hoger beroep niet aantastbaar zijn. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, niet concludent zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is. Het aannemelijk maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, dan wel niet concludent zijn, kan geschieden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een regulier medicus noodzakelijk (uitspraak van 10 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1327).
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de beperkingen van appellante goed zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 november 2012. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak met juistheid overwogen dat de brief van psycholoog Steynis van 20 maart 2013 door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de beoordeling is betrokken en geen aanleiding geeft voor een ander standpunt, nu de psycholoog geen inzicht heeft gegeven in zijn bevindingen bij onderzoek en zijn conclusies niet gemotiveerd heeft. Hetgeen de psycholoog hierover in zijn in hoger beroep overgelegde brieven van 26 februari 2014 en 3 april 2014 opmerkt leidt niet tot een ander oordeel. Met de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten van 20 maart 2013 en 23 september 2013 gegeven motivering en de ter zitting door de vertegenwoordiger van het Uwv na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep verstrekte toelichting op deze brieven van psycholoog Steynis, is voldoende overtuigend uiteengezet dat per de datum die in deze zaak in geding is, 16 april 2013, geen sprake is van de door de psycholoog gestelde diagnose gegeneraliseerde angststoornis, maar van een dysthyme stoornis. Daarbij is van belang dat in de FML op grond van de psychische klachten van appellante beperkingen zijn opgenomen in rubriek 1, persoonlijk functioneren, en rubriek 2, sociaal functioneren, en dat de eerder gegeven urenbeperking van 4 uur per dag, 20 uur per week, uit preventief oogpunt volledig is gehandhaafd. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat met deze beperkingen in onvoldoende mate rekening is gehouden met haar psychische klachten. Daarbij heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat een GAF-score niet zonder meer bepalend is voor het aannemen van beperkingen. Een GAF-score dient als indicatie bij het beoordelen van het verloop van een medische behandeling en niet ter vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de arbeidsongeschiktheidswetten (uitspraak van
25 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2168). Ook heeft de rechtbank aan de CIZ-indicatie van 4 juli 2013 terecht niet de conclusie verbonden dat appellante meer beperkingen heeft dan in de FML zijn opgenomen. De Raad onderschrijft hetgeen de rechtbank hierover heeft overwogen en voegt daaraan toe dat appellante de aan de CIZ-indicatie ten grondslag liggende medische informatie ook in hoger beroep niet heeft overgelegd. De in hoger beroep aangevoerde grond dat de psychische situatie ten opzichte van 2006 is verslechterd slaagt dan ook niet.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van FML van 29 november 2012 heeft de rechtbank terecht overwogen dat de voor appellante geselecteerde functies in medisch opzicht passend zijn. Daarbij heeft de rechtbank met juistheid verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 28 januari 2013 en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 6 juni 2013 waarin inzichtelijk is beargumenteerd dat appellante werkzaamheden kan verrichten verbonden aan functies die door de arbeidsdeskundige zijn geselecteerd.
4.4.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2015.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) M.S.E.S. Umans

AP