ECLI:NL:CRVB:2015:3569
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsverlening na niet verschijnen op gesprek
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die hun beroep tegen een besluit van het Drechtstedenbestuur ongegrond verklaarde. Appellanten ontvingen sinds 22 december 2011 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). In het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van deze bijstand, werden zij opgeroepen voor een gesprek op 26 oktober 2012, maar zij verschenen niet zonder bericht van verhindering. Het Drechtstedenbestuur schorste daarop hun bijstandsrecht en gaf hen de kans om dit verzuim te herstellen door op 2 november 2012 opnieuw te verschijnen. Ook op deze datum verschenen appellanten niet, wat leidde tot de intrekking van hun bijstand per 26 oktober 2012.
De rechtbank oordeelde dat het Drechtstedenbestuur terecht had gehandeld. In hoger beroep voerden appellanten aan dat hen geen verwijt kon worden gemaakt, omdat zij in een verwarrende situatie verkeerden met meerdere zaken bij de gemeente. Desondanks oordeelde de Centrale Raad van Beroep dat appellanten niet tijdig de gevraagde informatie hadden verstrekt en dat het Drechtstedenbestuur bevoegd was om de bijstand in te trekken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellanten niet aannemelijk hadden gemaakt dat het niet verstrekken van de gegevens hen niet kon worden verweten.
De uitspraak werd gedaan door Y.J. Klik, met M.S. Boomhouwer als griffier, en vond plaats op 13 oktober 2015. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.