ECLI:NL:CRVB:2015:3569

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 oktober 2015
Publicatiedatum
15 oktober 2015
Zaaknummer
14/2700 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsverlening na niet verschijnen op gesprek

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die hun beroep tegen een besluit van het Drechtstedenbestuur ongegrond verklaarde. Appellanten ontvingen sinds 22 december 2011 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). In het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van deze bijstand, werden zij opgeroepen voor een gesprek op 26 oktober 2012, maar zij verschenen niet zonder bericht van verhindering. Het Drechtstedenbestuur schorste daarop hun bijstandsrecht en gaf hen de kans om dit verzuim te herstellen door op 2 november 2012 opnieuw te verschijnen. Ook op deze datum verschenen appellanten niet, wat leidde tot de intrekking van hun bijstand per 26 oktober 2012.

De rechtbank oordeelde dat het Drechtstedenbestuur terecht had gehandeld. In hoger beroep voerden appellanten aan dat hen geen verwijt kon worden gemaakt, omdat zij in een verwarrende situatie verkeerden met meerdere zaken bij de gemeente. Desondanks oordeelde de Centrale Raad van Beroep dat appellanten niet tijdig de gevraagde informatie hadden verstrekt en dat het Drechtstedenbestuur bevoegd was om de bijstand in te trekken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellanten niet aannemelijk hadden gemaakt dat het niet verstrekken van de gegevens hen niet kon worden verweten.

De uitspraak werd gedaan door Y.J. Klik, met M.S. Boomhouwer als griffier, en vond plaats op 13 oktober 2015. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/2700 WWB
Datum uitspraak: 13 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
3 april 2014, 13/3599 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant) en [Appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
het Drechtstedenbestuur (Drechtstedenbestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. A.J. Badenbroek-de Graaf, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Drechtstedenbestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2015. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. Badenbroek-de Graaf. Het Drechtstedenbestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door C.M.T. de Paepe.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen sinds 22 december 2011 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
In het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verstrekte bijstand heeft de Sociale Dienst Drechtsteden appellanten bij brief van 18 oktober 2012 uitgenodigd voor een gesprek op 26 oktober 2012, waarbij hen is opgedragen een aantal stukken mee te brengen.
1.3.
Bij besluit van 26 oktober 2012 (opschortingsbesluit) heeft het Drechtstedenbestuur het recht op bijstand van appellanten per diezelfde datum opgeschort omdat zij zonder bericht van verhindering niet op gesprek zijn verschenen. Bij dit besluit zijn appellanten in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen door te verschijnen op een gesprek op
2 november 2012 en de gevraagde stukken over te leggen. Daarbij is hen kenbaar gemaakt dat het college de bijstand vanaf de opschortingsdatum zal beëindigen (lees: intrekken), indien zij niet binnen de hersteltermijn reageren. Tegen het opschortingsbesluit hebben appellanten geen rechtsmiddel aangewend.
1.4.
Bij besluit van 2 november 2012 heeft het Drechtstedenbestuur de bijstand van appellanten met ingang van 26 oktober 2012 ingetrokken. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellanten op 2 november 2012 wederom zonder bericht van verhindering niet op gesprek zijn verschenen, waardoor niet kan worden beoordeeld of appellanten nog in bijstandbehoevende omstandigheden verkeren.
1.5.
Bij besluit van 16 april 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 2 november 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het college heeft appellanten opgeroepen voor een gesprek op 26 oktober 2012 in het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand. Appellanten zijn, zonder bericht van verhindering, niet op die afspraak verschenen. Vervolgens heeft het college het recht op bijstand van appellanten met ingang van 26 oktober 2012 opgeschort. Appellanten hebben tegen het opschortingsbesluit geen rechtsmiddel aangewend, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand per
26 oktober 2012 op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB in rechte stand kan houden. Deze intrekking is het gevolg van het, wederom zonder bericht van verhindering, niet verschijnen op de in het opschortingsbesluit besloten liggende oproep voor een gesprek op
2 november 2012.
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van
artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt.
4.3.
Appellanten stellen zich op het standpunt, zoals nader toegelicht ter zitting, dat hen geen verwijt kan worden gemaakt. Er was sprake van een verwarrende situatie waarin meerdere zaken met de gemeente door elkaar liepen. Hierin zijn appellanten verstrikt geraakt, terwijl zij zich altijd bereidwillig jegens de gemeente hebben opgesteld. Dit blijkt ook uit een
e-mailbericht dat appellante naar haar bijstandsconsulent heeft gezonden. Voorts hebben appellanten erop gewezen dat zij stelselmatig werden opgeroepen op tijdstippen waarop het, vanwege het werk van appellante, op voorhand duidelijk was dat een afspraak geen doorgang kon vinden. Appellante heeft in dit verband opgemerkt dat zij telefonisch heeft doorgegeven dat zij niet op de afspraak op 2 november 2012 om 10.00 uur kon verschijnen.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Vaststaat dat appellanten door niet te verschijnen op het gesprek op 2 november 2012 de in het opschortingsbesluit verlangde informatie niet binnen de daartoe gestelde hersteltermijn hebben verstrekt, hoewel het Drechtstedenbestuur appellanten er in dat besluit uitdrukkelijk op heeft gewezen dat dit verzuim zal kunnen leiden tot beëindiging (lees: intrekking) van de bijstand. Aan appellanten moet worden toegegeven dat, doordat er ten tijde van belang meerdere contacten waren met de gemeente over ook buiten de bijstand gelegen onderwerpen, een en ander door hen als verwarrend kan zijn ervaren. Dit ontslaat appellanten er evenwel niet van om (tijdig) kennis te nemen van brieven van de gemeente en daar, indien nodig, ook (tijdig) op te reageren. Dit geldt ook wanneer bij appellanten onduidelijkheid bestaat over de inhoud van een brief van de gemeente of wanneer zij willen vragen om een ander tijdstip voor een gesprek. Omdat de stelling van appellante dat zij zich wel tijdig heeft afgemeld voor de oproep voor het gesprek op 2 november 2012 om 10.00 uur voorts louter is gebaseerd op haar eigen verklaring, hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt dat het niet volledig overleggen van de door het college gevraagde gegevens hen niet kan worden verweten.
4.5.
Gelet op 4.4 is gegeven dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54,
vierde lid, van de WWB is voldaan. Het Drechtstedenbestuur was daarom bevoegd de bijstand van appellanten met ingang van 26 oktober 2012 in te trekken.
4.6.
Gelet op 4.1 tot en met 4.5 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen dient daarom te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2015.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD