ECLI:NL:CRVB:2015:3586

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2015
Publicatiedatum
16 oktober 2015
Zaaknummer
14/4052 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en de vaststelling van de belastbaarheid in het kader van de WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die sinds 1989 met rugklachten uitgevallen is voor zijn werk, ontvangt sinds 1990 een WAO-uitkering. Het Uwv heeft in 2013 na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant verlaagd van 80-100% naar 65-80%. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven en geoordeeld dat het Uwv terecht heeft aangenomen dat appellant niet meer onder het oude Schattingsbesluit valt.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen niet juist zijn weergegeven in de Functionele mogelijkheden lijst (FML) en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische klachten. De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsartsen hebben informatie van behandelend artsen meegenomen en er zijn geen medische gegevens gepresenteerd die twijfels oproepen over de vaststelling van de belastbaarheid op de relevante datum. De Raad heeft de gronden van appellant met betrekking tot het Schattingsbesluit en de kosten van bezwaar als herhalingen van eerdere argumenten beschouwd en onderschrijft het oordeel van de rechtbank. Uiteindelijk bevestigt de Raad de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

14/4052 WAO
Datum uitspraak: 16 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 26 juni 2014, 13/3396 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.J.T.J. Meuwissen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de Raad gezonden.
Nadien heeft appellant de gronden van het hoger beroep aangevuld en informatie afkomstig van PsyQ en de spoedeisende hulp van het Laurentius ziekenhuis aan de Raad gezonden. Het Uwv heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Meuwissen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 21 april 1989 met rugklachten uitgevallen voor zijn werk als
gibo-blokkenzetter. Met ingang van 20 april 1990 ontvangt appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek in 2013 heeft het Uwv bij besluit van 19 juli 2013 de WAO-uitkering van appellant met ingang van 20 september 2013 verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Het door appellant tegen dit besluit ingediende bezwaar is bij besluit van 14 oktober 2013 (bestreden besluit), onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven en overwogen dat de arbeidsdeskundige voldoende heeft toegelicht dat in de functies geen sprake is van overschrijding van de belastbaarheid. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het Uwv terecht heeft aangenomen dat appellant niet meer valt onder het Schattingsbesluit van 8 juli 2000, maar onder het Aangepast Schattingsbesluit dat per oktober 2004 in werking is getreden en dat in dat kader van strijd met Europees rechtelijke regelgeving vanwege leeftijdsdiscriminatie geen sprake is. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat, nu de bezwaarprocedure niet heeft geleid tot herroeping van het primaire besluit, het Uwv terecht de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar niet heeft vergoed.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen niet juist zijn verwoord in de Functionele mogelijkheden lijst (FML). Appellant heeft, evenals in beroep, gewezen op de bijwerkingen van het medicijn Reapam en acht zich, met name vanwege psychische klachten, verdergaand beperkt dan het Uwv heeft aangenomen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant een behandelplan van PsyQ en een overdrachtsformulier van de afdeling Spoedeisende hulp van Het Laurentius ziekenhuis aan de Raad gezonden. Verder heeft appellant de beroepsgronden die betrekking hadden op de vraag welk Schattingsbesluit van toepassing is en de vergoeding van de kosten van bezwaar herhaald.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Terecht heeft de rechtbank het van belang geacht dat de verzekeringsartsen informatie van behandelend artsen in hun beoordeling hebben meegenomen en dat appellant in beroep geen medische gegevens in het geding heeft gebracht die twijfel wekken over de correctheid van de vaststelling van de belastbaarheid op de in geding zijnde datum, 20 september 2013. In reactie op de stukken die appellant in hoger beroep heeft ingediend, ter ondersteuning van zijn standpunt dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische klachten als gevolg van stress, is terecht door het Uwv opgemerkt dat deze informatie geen betrekking heeft op de situatie van appellant rond de in geding zijnde datum. Bij het vaststellen van de belastbaarheid heeft de verzekeringsarts voldoende rekening gehouden met appellants stressgevoeligheid door hem aangewezen te achten op een voorspelbare werksituatie en werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen komt naar voren dat zij op de hoogte waren van de lichamelijke en psychische klachten van appellant en dat zij met de klachten, voor zover ze geobjectiveerd konden worden, rekening hebben gehouden bij het vastleggen van de belastbaarheid. Dat appellant lijdt aan epilepsie en als gevolg daarvan aanvallen heeft die hij niet onder controle kan houden, zoals ter zitting bij de Raad is gesteld, blijkt niet uit de beschikbare medische stukken. Appellant heeft tijdens de hoorzitting nekklachten gemeld. Bij het ontbreken van objectiveerbaarheid van deze klachten, kan niet gezegd worden dat hiermee ten onrechte geen rekening is gehouden in de FML. Omdat er geen twijfel is ontstaan aan de medische beoordeling door het Uwv, voor wat betreft de in het geding zijnde datum, bestaat geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige zoals door appellant is verzocht.
4.2.
De hoger beroepsgronden met betrekking tot het toepasselijke Schattingsbesluit en de kosten van het bezwaar zijn in essentie een herhaling van de gronden die appellant in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak afdoende gemotiveerd dat deze gronden niet kunnen slagen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen.
4.3.
Uit de overwegingen 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd zal worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en H. van Leeuwen en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2015.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) H.J. Dekker

AP