ECLI:NL:CRVB:2015:359
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen buiten behandelingstelling aanvraag bijstandsverlening op grond van de WWB
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had het besluit van het college om de aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) buiten behandeling te stellen, vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de betrokkene, die een aanvraag om bijstand had ingediend, de gevraagde jaarstukken tijdig had ingeleverd, en dat de buitenbehandelingstelling enkel kon steunen op het niet tijdig inleveren van bankrekeninggegevens. Deze gegevens waren later ingeleverd, maar toonden een negatief saldo van € 2,30. De rechtbank vond dat het college niet in redelijkheid had kunnen besluiten om de aanvraag buiten behandeling te stellen, gezien de omstandigheden van de zaak.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte betekenis had toegekend aan de bankrekeninggegevens die na het primaire besluit waren overgelegd. Volgens de Raad is het uitgangspunt dat bij de heroverweging in bezwaar geen betekenis toekomt aan gegevens die na het primaire besluit zijn verstrekt, tenzij de aanvrager redelijkerwijs niet in staat was om deze informatie tijdig te verstrekken. Dit was in dit geval niet aan de orde. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van het college ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van gegevens bij aanvragen om bijstand en de voorwaarden waaronder een aanvraag buiten behandeling kan worden gesteld. De Raad concludeerde dat het college terecht had besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat de betrokkene niet had voldaan aan de vereisten binnen de gestelde termijn.