ECLI:NL:CRVB:2015:3598

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 oktober 2015
Publicatiedatum
20 oktober 2015
Zaaknummer
14/1662 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten woninginrichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant had op 3 juli 2013 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van woninginrichting, welke aanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam was afgewezen. Het college stelde dat voor de kosten van woninginrichting in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verstrekt, omdat een verhuizing voorzienbaar was en er vooraf gereserveerd moest worden voor deze kosten. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de kosten van woninginrichting tot de noodzakelijke kosten van bestaan behoren, maar dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat de appellant niet had kunnen reserveren voor deze kosten. De appellant, die op bijstandsniveau leefde en eerder bij vrienden en familie had gewoond, had geen bijzondere omstandigheden kunnen aanvoeren die zijn situatie anders maakten. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn eerdere argumenten, maar de Raad oordeelde dat deze gronden niet nieuw waren en dat de rechtbank en het college terecht hadden geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/1662 WWB
Datum uitspraak: 20 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
11 februari 2014, 13/6503 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Willering. Het college heeft zich, met schriftelijk bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 3 juli 2013 heeft appellant bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd voor de kosten van woninginrichting. Bij besluit van 11 juli 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 september 2013 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Daarbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat voor de kosten voor woninginrichting in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verstrekt. Een verhuizing is voorzienbaar en voor de kosten van inrichting zal vooraf gereserveerd moeten worden. Van bijzondere omstandigheden om van dit uitgangspunt af te wijken is niet gebleken. Het hebben van schulden, het ontbreken van reserveringsruimte en het ontbreken van de mogelijkheid tot gespreide betaling achteraf leidt niet tot een ander oordeel, aldus het college.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat niet in geschil is dat de kosten van woninginrichting behoren tot de incidenteel voorkomende noodzakelijke kosten van bestaan. Hiervan uitgaande ligt uitsluitend ter beantwoording voor de vraag of deze kosten voorvloeien uit bijzondere omstandigheden. Appellant beschikte ten tijde van belang over een uitkering op bijstandsniveau. Nu hij al lange tijd bij vrienden en vervolgens bij zijn zus heeft ingewoond en reeds geruime tijd op een wachtlijst voor een eigen woning stond bij Woningnet, was de verhuizing voorzienbaar en heeft appellant voor deze kosten kunnen reserveren. Dat appellant daartoe niet in staat was vanwege een gokverslaving komt voor zijn risico. Dat appellant vanwege een belastingschuld geen lening kan afsluiten bij de Gemeentelijke Kredietbank en geen aanspraak kan maken op langdurigheidstoeslag, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Het college heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat voor de gevraagde kosten niet gereserveerd had kunnen worden.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft hij, kort samengevat, aangevoerd dat er sprake was bijzondere omstandigheden, waardoor hij niet in staat was te sparen of te lenen voor de kosten van woninginrichting.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. Het college en de rechtbank zijn gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de in beroep aangevoerde gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is.
4.2.
De ter zitting namens appellant aangevoerde omstandigheid dat appellant in feite is te vergelijken met een dak- of thuisloze levert, wat hiervan ook zij, geen bijzondere omstandigheid op.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2015.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) P.C. de Wit

HD