ECLI:NL:CRVB:2015:362
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Geen recht op (aanvullende) bijstand; fictief inkomen en minimumloon als maatstaf
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante had een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, maar deze was door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellante niet was verschenen op een afspraak om ontbrekende gegevens in te leveren. Na bezwaar had het college de afwijzing gehandhaafd, waarbij het stelde dat appellante een fictief inkomen had kunnen ontvangen dat gelijk is aan de bijstandsnorm voor alleenstaanden, gezien haar werkzaamheden als business consultant voor een salaris van € 500,- per maand voor 40 uur per week.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het college terecht uitging van een fictief inkomen. De rechtbank stelde dat het salaris van € 500,- voor de werkzaamheden van appellante niet reëel was, en dat het college het wettelijk minimumloon als maatstaf mocht hanteren. Appellante had in hoger beroep herhaald dat het college het vertrouwensbeginsel had geschonden, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank de gronden van appellante op juiste wijze had besproken en gemotiveerd.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om anders te oordelen. De Raad concludeerde dat appellante geen recht had op (aanvullende) bijstand, omdat zij met haar werkzaamheden een inkomen had kunnen verwerven dat boven de bijstandsnorm lag. De uitspraak werd gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van griffier C.M. Fleuren, en werd openbaar uitgesproken op 10 februari 2015.