ECLI:NL:CRVB:2015:3633
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 18 juli 2013 haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante, die als medewerkster in de tuinbouw werkte, was sinds 18 mei 2009 arbeidsongeschikt door nek-, schouder-, arm- en knieklachten. Het Uwv had op 6 april 2011 besloten dat zij geen recht had op een WIA-uitkering, omdat haar verlies aan verdiencapaciteit minder dan 35% zou zijn. Dit besluit werd na bezwaar door het Uwv gehandhaafd.
De rechtbank oordeelde dat er voldoende medische gegevens waren om de beperkingen van appellante vast te stellen en dat de geselecteerde functies passend waren. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat haar gezondheidsklachten niet voldoende waren meegewogen, en dat de functies die haar waren voorgehouden niet geschikt waren vanwege haar pijnklachten en andere beperkingen.
In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen nieuwe medische stukken waren overgelegd die de zaak in een ander licht zouden plaatsen. De Raad bevestigde de eerdere oordelen van de rechtbank en concludeerde dat de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht op minder dan 35% was vastgesteld. Hierdoor had appellante geen recht op een WIA-uitkering. De uitspraak werd openbaar gedaan op 9 oktober 2015.