ECLI:NL:CRVB:2015:3637

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 oktober 2015
Publicatiedatum
20 oktober 2015
Zaaknummer
14-34 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en beoordeling van medische geschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die een WIA-uitkering aanvroeg, was van mening dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening had gehouden met zijn psychische klachten. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige voldoende onderbouwing hadden gegeven voor hun conclusies. De verzekeringsarts had de informatie van de behandelend psycholoog en andere relevante gegevens in zijn beoordeling betrokken. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de appellant medisch gezien in staat was om de geselecteerde voorbeeldfuncties te vervullen. De Raad concludeerde dat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat betekende dat hij geen recht had op een WIA-uitkering. De Raad wees ook op het feit dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en ondertekend door de betrokken rechters.

Uitspraak

14/34 WIA
Datum uitspraak: 14 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
18 december 2013, 13/6127 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.A. Namaki, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2015. Appellant is - met bericht - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

1. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van
23 november 2012 vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij met ingang van 7 december 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.1.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, bij besluit van 3 juli 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het medisch onderzoek en oordeel van de verzekeringsarts onzorgvuldig en onjuist is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is kenbaar en toereikend ingegaan op de psychische problematiek en fysieke klachten van appellant. De arbeidskundige grondslag is juist te achten, nu de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv voldoende heeft toegelicht waarom de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Het Uwv heeft appellant op goede gronden geschikt geacht voor die functies. Met het vervullen van die functies kan appellant een zodanig inkomen verwerven dat in vergelijking met het maatmanloon een verlies aan verdienvermogen laat zien van minder dan 35%.
3.1.
In hoger beroep voert appellant aan dat de verzekeringsarts onvoldoende heeft onderbouwd waarom hij de informatie van PsyQ over de bij hem bestaande psychische klachten overtuigender vindt dan de recentere informatie van de GGz-psycholoog. De verzekeringsarts heeft die nieuwe informatie onvoldoende meegewogen bij het vormen van zijn eindoordeel.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De gronden waarop het hoger beroep berust zijn in de kern gelijk aan de gronden die appellant in beroep naar voren heeft gebracht.
4.2.
De rechtbank stelt terecht vast dat er geen reden bestaat het medisch onderzoek en oordeel van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden. Bij het vormen van zijn oordeel heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkens zijn rapport van 18 juni 2013 de beschikking gehad over de - ook door hem tijdens de bezwaarprocedure
ingewonnen - informatie van de behandelend sector van appellant. Die gegevens, dossierstudie en eigen onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gaven hem reden de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aan te vullen onder meer in verband met de bij appellant aanwezige psychische klachten. Uit genoemd rapport blijkt ook dat die verzekeringsarts de informatie van de GGz -psycholoog A. Kurt uitdrukkelijk bij zijn beoordeling heeft betrokken. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom hij - mede op grond van de beschikbare informatie verkregen tijdens de hoorzitting, de door appellant gevolgde opleidingen, alsook de houding en reactie van appellant tijdens zijn onderzoek - bij het vaststellen van de beperking als gevolg van de psychische klachten van appellant aan de informatie van PsyQ doorslaggevende betekenis toekent. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de rechtbank terecht geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat met de FML van 18 juni 2013 in voldoende mate rekening is gehouden met de bij appellant - als gevolg van zijn fysieke en psychische klachten - bestaande beperkingen voor het verrichten van arbeid. In hoger beroep heeft appellant geen gronden aangevoerd of medische gegevens overgelegd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 18 juni 2013 is de rechtbank terecht van oordeel dat appellant medisch gezien in staat moet worden geacht de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde voorbeeldfuncties te vervullen. Die arbeidskundige acht een aantal van de oorspronkelijk voorgehouden functies niet geschikt voor appellant, omdat die functies niet in overeenstemming zijn met zijn krachten en bekwaamheden. Echter resteren nog voldoende functies om de schatting op te baseren. De arbeidsdeskundigen hebben ook op inzichtelijke en toereikende wijze gemotiveerd waarom de resterende functies - met inachtneming van de daarin voorkomende signaleringen - voor appellant geschikt zijn.
4.4.
Het uit de voorbeeldfuncties voortvloeiende verdienvermogen afgezet tegen het inkomen dat appellant in zijn eigen werk zou hebben verdiend wanneer hij daarvoor niet arbeidsongeschikt was geworden geeft een verlies aan verdienvermogen te zien van 13.94%. Het Uwv heeft daarom terecht vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan, omdat hij met ingang van 23 januari 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2015.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) M.S.E.S. Umans
JvC