Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 27 maart 2014 ongegrond.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de herziening van de WIA-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die sinds 1 december 2002 als juridisch medewerker bij de gemeente werkte, ontving vanaf 10 oktober 2008 een loongerelateerde uitkering op basis van de WGA. Het Uwv verrekende zijn inkomsten met de WIA-uitkering, wat leidde tot een besluit op 22 juni 2012 waarin de uitkering over de periode van 1 juni 2011 tot 1 juni 2012 werd vastgesteld. Later concludeerde het Uwv echter dat de uitkering te hoog was vastgesteld, wat resulteerde in een herziening van de uitkering met terugwerkende kracht. Appellant ging in hoger beroep tegen deze herziening, waarbij hij zich beriep op het vertrouwensbeginsel, stellende dat hij erop mocht vertrouwen dat de eerdere beslissing van het Uwv correct was.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat appellant redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat de hoogte van de uitkering niet correct was. De Raad benadrukte dat het Uwv de uitkering met terugwerkende kracht mocht herzien, omdat er geen sprake was van een schending van het vertrouwensbeginsel. De Raad concludeerde dat appellant niet kon aantonen dat het Uwv onterecht had gehandeld door de uitkering te herzien, en dat de eerdere besluiten van het Uwv niet in strijd waren met de rechtszekerheid. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het beroep tegen het besluit van 27 maart 2014 werd ongegrond verklaard.