ECLI:NL:CRVB:2015:3653

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 oktober 2015
Publicatiedatum
20 oktober 2015
Zaaknummer
15-2363 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroepsgronden wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 24 februari 2015 het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het Uwv had eerder, op 3 september 2014, het bezwaar van appellant tegen een besluit van 29 april 2014 ongegrond verklaard, waarbij appellant een boete was opgelegd wegens schending van zijn inlichtingenplicht. Appellant diende zijn beroepsgronden te laat in, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van zijn beroep. Tijdens de zitting op 26 augustus 2015 verzocht appellant om uitstel, omdat zijn gemachtigde niet aanwezig kon zijn. Dit verzoek werd afgewezen, omdat het niet tijdig was ingediend en er geen gewichtige redenen waren voor uitstel. De rechtbank oordeelde dat de termijn voor het indienen van de gronden niet verschoonbaar was, wat appellant in hoger beroep aanvoerde. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en dat appellant zelf verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van zijn gronden. De Raad benadrukte dat de termijn van vier weken als fataal moet worden beschouwd en dat de redenen die appellant aanvoerde voor de termijnoverschrijding niet voldoende waren om deze te verontschuldigen. De uitspraak werd gedaan op 7 oktober 2015.

Uitspraak

15/2363 WW
Datum uitspraak: 7 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
24 februari 2015, 14/7325 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op 26 augustus 2015 om 08.07 uur heeft de Raad een faxbericht van appellant ontvangen, waarin hij verzoekt de behandeling ter zitting uit te stellen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2015. Appellant is niet verschenen. Het Uwv is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft als reden voor het verzoek om uitstel toegelicht dat hij één dag voor de zitting heeft vernomen dat zijn gemachtigde niet bij de zitting aanwezig kan zijn, ondanks dat appellant dit ruim van tevoren had verzocht. Appellant wil graag dat zijn gemachtigde de behandeling ter zitting kan bijwonen.
1.2.
Het verzoek om uitstel van de behandeling ter zitting wordt niet gehonoreerd. Op grond van artikel 19, tweede lid, van de Procesregeling bestuursrechtelijke colleges 2014 moet een verzoek om uitstel van de behandeling ter zitting zo spoedig mogelijk schriftelijk worden ingediend en wordt het slechts toegewezen als gewichtige redenen zijn gebleken. In hetgeen appellant naar voren heeft gebracht is geen gewichtige reden gelegen voor uitstel van de zitting.
2.1.
Bij beslissing op bezwaar van 3 september 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 april 2014 ongegrond verklaard. Bij dit besluit is appellant een boete opgelegd omdat hij zijn inlichtingenplicht had geschonden.
2.2.
Appellant heeft bij brief van 10 oktober 2014, door de rechtbank ontvangen op
15 oktober 2014, beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.3.
Bij brief van 16 oktober 2014 heeft de rechtbank appellant uitgenodigd om de gronden van het beroep uiterlijk binnen vier weken na dagtekening van die brief in te dienen. Daarbij is appellant medegedeeld dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard, indien het verzuim niet binnen de gestelde termijn is hersteld.
2.4.
Op 25 november 2014 heeft de rechtbank de gronden van het beroep ontvangen.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit
niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het ingediende beroepschrift geen gronden bevat en dat appellant buiten de daartoe gestelde termijn beroepsgronden heeft ingediend. De rechtbank is van oordeel dat het te laat indienen van de gronden niet verschoonbaar is.
4.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij niet heeft verzocht om uitstel voor het indienen van de gronden omdat in de brief van de rechtbank is vermeld dat alleen in uitzonderlijke gevallen uitstel wordt verleend. Omdat appellant zijn gronden van beroep niet als uitzonderlijk beschouwde, heeft hij voor het indienen daarvan geen uitstel gevraagd. Volgens appellant is de termijn niet zodanig overschreden dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
4.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat het beroepschrift de gronden van het beroep. Artikel 6:6 van de Awb, voor zover hier van belang, bepaalt dat indien niet is voldaan aan artikel 6:5 het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
5.2.
Niet in geschil is dat appellant zijn gronden buiten de gestelde termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb heeft ingediend. Ter beoordeling ligt uitsluitend voor of sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
5.3.
De door appellant aangevoerde reden voor het buiten de termijn indienen van de gronden, te weten dat hij externe hulp heeft ingeschakeld voor het formuleren van de gronden, heeft de rechtbank terecht niet als reden aangemerkt die een verontschuldiging vormen voor het verzuim. De termijn van vier weken wordt een redelijke termijn geacht voor het indienen van gronden, ook indien daarbij externe hulp wordt ingeschakeld. Dat appellant dit zelf geen reden vond om uitstel te vragen van de door de rechtbank gestelde termijn, dient voor zijn risico te komen. De door de rechtbank gestelde termijn van vier weken om het verzuim te herstellen, is een als fataal bedoelde termijn. Bij overschrijding van deze termijn is het daarom niet van belang met hoeveel dagen de termijn is overschreden.
5.4.
Uit 5.1 tot en met 5.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange als voorzitter, in tegenwoordigheid van
D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2015.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) D. van Wijk

AP