3.2.Het incidenteel hoger beroep van betrokkene komt erop neer dat naar zijn mening ook de gedragingen 2 en 3 niet als plichtsverzuim kunnen worden aangemerkt.
3.3.1.Bij besluit van 12 mei 2015 (nader besluit) heeft appellant ter uitvoering van de aangevallen uitspraak de disciplinaire maatregel van ontslag opgelegd onder de bepaling dat deze niet ten uitvoer wordt gelegd indien betrokkene zich gedurende een termijn van twee jaar niet schuldig maakt aan soortgelijk of enig ander ernstig plichtsverzuim en alle bemoeienis met [naam V.O.F.] binnen drie maanden na de uitspraak op het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak beëindigt.
3.3.2.Betrokkene heeft tegen het nader besluit aangevoerd dat appellant niet bevoegd is om een maatregel te treffen, omdat er geen sprake is van plichtsverzuim. Als de gedragingen wel als plichtverzuim kunnen worden aangemerkt, meent hij dat een waarschuwing evenredig is met wat hem kan worden verweten.
3.3.3.De Raad zal het nader besluit, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mede in de beoordeling betrekken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Appellant heeft erkend dat het ongelukkig is dat de gespreksverslagen pas in de beroepsfase zijn verstrekt, maar meent dat niet is gehandeld in strijd met het motiveringsbeginsel en het beginsel van fair play. De verweten gedragingen, die betrokkene op zichzelf niet betwist, zijn gebleken uit de administratie van het waterschap en de rapportage van Consultancynet. De gespreksverslagen liggen niet ten grondslag aan het bestreden besluit. Betrokkene heeft dit na ontvangst van de verslagen alsnog kunnen controleren.
4.1.2.Deze beroepsgrond van appellant slaagt niet. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het gaat om stukken die op de zaak betrekking hebben, zodat appellant betrokkene daarin op grond van artikel 7:4 van de Awb al in de bezwaarfase inzage had behoren te geven. Nu niet is gebleken van gewichtige redenen op grond waarvan geheimhouding was geboden, heeft appellant de verklaringen ten onrechte pas in beroep overgelegd.
4.2.1.Artikel 7.1.1 van de Sectorale arbeidsvoorwaardenregelingen waterschapspersoneel (SAW) luidt:
“1. De ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt (…) kan deswege disciplinair worden gestraft.
2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.”
Ingevolge artikel 9.2.2, aanhef en onder c en laatste volzin, van de SAW (tekst van 1 juli 2013), is het de ambtenaar verboden voor persoonlijk gebruik of bate gebruik te maken van wat hem in zijn functie ter kennis is gekomen. Het dagelijks bestuur kan in bijzondere gevallen toestemming geven voor het persoonlijk gebruik van goederen en diensten.
Ingevolge artikel 9.2.4, eerste lid, van de SAW is de ambtenaar verplicht aan het dagelijks bestuur opgave te doen van de nevenwerkzaamheden die hij verricht of voornemens is te gaan verrichten, die betaald worden en of die de belangen van de dienst kunnen raken.
Ingevolge artikel 9.2.5, eerste lid, van de SAW is het de ambtenaar verboden middellijk of onmiddellijk deel te nemen aan aannemingen en leveringen ten behoeve van de openbare dienst.
Nagenoeg gelijkluidende teksten waren voorheen opgenomen in respectievelijk de artikelen 6.2.2, 6.2.5 en 6.2.7 van de SAW.
4.2.2.Bij de rechtsvoorganger van appellant gold sinds 2004 de leidraad ‘Integer handelen binnen en buiten waterschap [naam waterschap] ’. Sinds 1 januari 2011 geldt bij het waterschap de Gedragscode Integriteit (gedragscode).
Artikel 4 van de gedragscode luidt:
“U vervult geen nevenfuncties waarbij strijdigheid is of kan zijn met het belang van het waterschap. U meldt een (voorgenomen) nevenactiviteit bij uw leidinggevende indien u van mening bent dat deze activiteit de belangen van het waterschap kunnen raken.”(…)
Artikel 8 van de gedragscode luidt:
“U bent alert op situaties in uw werk waarin u met privérelaties te maken krijgt. U licht uw leidinggevende in over aanvragen en offertes van vrienden, familieleden of bedrijven waarin familie of vrienden werkzaam zijn. Om de (schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen laat u deze aanvragen altijd door iemand anders behandelen. U bent terughoudend in het inhuren van ex-collega’s van het waterschap en volgt altijd de procedures die hieromtrent zijn opgesteld. U realiseert zich dat het inhuren van een ex-collega voor de buitenwereld de schijn van vriendjespolitiek en oneerlijke concurrentie met zich mee kan brengen. U bespreekt de risico’s met uw leidinggevende.”
Gedraging 1, nevenwerkzaamheden van [naam V.O.F.] voor het waterschap
4.3.1.Tussen partijen is niet in geschil dat [naam V.O.F.] , waarvan betrokkene vennoot is, in de periode van 2005 tot en met 2012 voor het waterschap 81 opdrachten heeft uitgevoerd met een totale omzet van € 220.195,20 en dat daarvan geen offertes zijn aangetroffen in de administratie van het waterschap. De leidinggevenden van betrokkene, vdM en S, opzichter, en ook andere medewerkers van het waterschap waren in algemene zin van de inschakeling van [naam V.O.F.] op de hoogte.
4.3.2.Nu de leidinggevenden van betrokkene op de hoogte waren van zijn nevenwerkzaamheden in [naam V.O.F.] , heeft betrokkene voldaan aan zijn verplichting op grond van de gedragscode en de SAW om deze werkzaamheden te melden; in de gegeven situatie behoefde hij deze werkzaamheden dan ook niet ook nog zelf te melden bij het dagelijks bestuur. Zoals onder 4.6.2 zal blijken heeft betrokkene naar het oordeel van de Raad de risico’s van het frequent inhuren van [naam V.O.F.] voor (de schijn van) belangenverstrengeling, vriendjespolitiek en oneerlijke concurrentie echter onvoldoende met zijn leidinggevenden besproken, zodat hij heeft gehandeld in strijd met artikel 8 van de gedragscode. Door met [naam V.O.F.] werkzaamheden te verrichten voor het waterschap heeft betrokkene verder gehandeld in strijd met artikel 9.2.5, eerste lid, van de SAW. Hiermee heeft betrokkene zich schuldig gemaakt aan plichtsverzuim. Deze beroepsgrond van appellant slaagt.
Gedraging 2, gebruik maken van voorkennis voor het verkrijgen van een opdracht
4.4.1.De Raad onderschrijft het onder 2.3 weergegeven oordeel van de rechtbank dat gedraging 2 plichtsverzuim oplevert en de overwegingen waarop de rechtbank haar oordeel heeft gebaseerd.
4.4.2.Anders dan betrokkene meent, is het op basis van door Consultancynet deugdelijk vastgestelde gegevens aannemelijk dat hij ten behoeve van [naam V.O.F.] gebruik heeft gemaakt van voorkennis om de werkzaamheden voor een lagere prijs dan die van de concurrenten aan het waterschap aan te bieden. Dat appellant betrokkene in de gelegenheid heeft gesteld om voor de gang van zaken een verklaring te geven betekent niet dat, zoals betrokkene heeft gesteld, daarmee de bewijslast van zijn onschuld bij hem is gelegd. De beroepsgrond van betrokkene slaagt niet.
Gedraging 3, benadelen van het waterschap
4.5.1.Namens betrokkene is over de gestelde benadeling aangevoerd dat [naam V.O.F.] de plicht had om de aangenomen opdracht tot het laden van houtsnippers overeenkomstig de gemaakte (prijs)afspraak na te komen en dat het zijn bedrijf vrijstond om de werkzaamheden door een onderaannemer te laten uitvoeren. Als de kosten hoger waren uitgevallen was dat voor het risico van [naam V.O.F.] geweest. Betrokkene ziet niet in dat hij als ambtenaar bij het waterschap een meldplicht zou hebben, nu deze werkzaamheden niet vanuit zijn ambtelijke positie werden verricht.
4.5.2.Ter zitting heeft betrokkene nog gesteld dat hij zijn leidinggevende S wel had gemeld dat hij de opdracht niet zelf kon uitvoeren. Ook deze beroepsgrond van betrokkene slaagt niet.
De stelling van betrokkene ter zitting over zijn melding aan S vindt geen steun in de stukken. De Raad onderschrijft het onder 2.4 weergegeven oordeel van de rechtbank dat gedraging 3 plichtsverzuim oplevert en de overwegingen waarop de rechtbank haar oordeel heeft gebaseerd. Hij voegt daar nog het volgende aan toe. Hier staat niet het handelen van betrokkene als vennoot van een aannemersbedrijf ter beoordeling, maar zijn handelen als ambtenaar van het waterschap. Het verdraagt zich niet met wat een goed ambtenaar behoort na te laten, om bij het waterschap ten laste van gemeenschapsgeld en ten voordele van zijn eigen bedrijf een hoger bedrag in rekening te brengen voor het uitvoeren van een opdracht dan wat het zijn eigen bedrijf heeft gekost. Betrokkene had zijn leidinggevende niet alleen moeten melden dat [naam V.O.F.] de opdracht niet zelf kon uitvoeren, maar ook dat hij [naam bedrijf 1] bereid had gevonden om de opdracht tegen een lager bedrag uit te voeren, zodat het waterschap had kunnen kiezen hoe in de gegeven situatie te handelen.
De evenredigheid van de opgelegde maatregel
4.6.1.De drie verweten gedragingen leveren plichtsverzuim op, zodat appellant bevoegd was om betrokkene een disciplinaire maatregel op te leggen. Over de vraag of de disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk ontslag onevenredig is aan de aard en de ernst van het vastgestelde plichtsverzuim overweegt de Raad als volgt.
4.6.2.Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting heerste bij het waterschap sinds jaar en dag een cultuur waarin medewerkers buiten hun dienstverband wel eens werk voor het waterschap verrichtten en gereedschap en machines verhuurden, met als argument dat dit goed was voor het waterschap. De aandacht die er binnen (de rechtsvoorganger van) het waterschap voor integriteit is geweest in 2008, in 2011 en op intranet hebben hier geen verandering in gebracht. Hoewel een heersende cultuur mensen niet ontslaat van hun eigen verantwoordelijkheid om zich als goed ambtenaar te gedragen, levert het voor betrokkene, zoals appellant ook zelf te kennen heeft gegeven, in de gegeven omstandigheden verzachtende omstandigheden op dat zijn leidinggevenden er van op de hoogte waren dat hij met [naam V.O.F.] nevenwerkzaamheden verrichtte voor het waterschap en dat de opdrachten van het waterschap zelf afkomstig waren. Uit het onderzoek is gebleken dat deze opdrachten voor 82,1% afkomstig waren van één beleidsmedewerker [naam beleidsmedewerker] en in de periode van 2005 tot en met 2012 in totaal een omzet van € 220.195,20 opleverden met als uitschieter een omzet van € 79.980,- in 2011. Deze beleidsmedewerker kon als budgethouder tot
€ 100.000,- per opdracht binnen zijn budget de opdracht geven én fiatteren. Ten onrechte heeft betrokkene de risico’s van het frequent inhuren van [naam V.O.F.] op (de schijn van) belangenverstrengeling, vriendjespolitiek en oneerlijke concurrentie niet uitdrukkelijk met zijn leidinggevenden besproken. In de gegeven omstandigheden weegt van de drie gedragingen de tweede gedraging, waarbij betrokkene ten behoeve van [naam V.O.F.] misbruik heeft gemaakt van kennis waarover hij als ambtenaar de beschikking had gekregen, het zwaarst. De drie gedragingen tezamen, bezien in hun onderlinge verband, rechtvaardigen gelet op de aard en de ernst van het plichtsverzuim de opgelegde disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk ontslag.