ECLI:NL:CRVB:2015:3700

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2015
Publicatiedatum
23 oktober 2015
Zaaknummer
13/6813 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van tinnitus en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die sinds 10 juni 2009 uitgevallen is voor zijn werk als koeltechnicus vanwege psychische klachten en tinnitus. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 8 juni 2011 geen recht heeft op een uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat appellant beperkt is in zijn psychische belastbaarheid en niet in een lawaaiige omgeving kan werken. De rechtbank heeft een deskundige geraadpleegd, die concludeerde dat appellant door zijn ernstige tinnitus niet in staat is om 40 uur per week te werken. De rechtbank heeft echter het beroep van appellant ongegrond verklaard, omdat zij de motivering van de deskundige niet inzichtelijk vond.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank onterecht is afgeweken van het oordeel van de deskundige. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de verzekeringsartsen en de deskundige het erover eens zijn dat appellant niet in een lawaaiige omgeving kan werken. De Raad heeft de conclusies van de deskundige niet gevolgd, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. De Raad heeft ook geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de medische beperkingen van appellant zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).

De Raad heeft geconcludeerd dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd en dat het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/6813 WIA
Datum uitspraak: 23 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
13 november 2013, 12/755 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.C. Emons-Wanmaker hoger beroep ingesteld en stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. T. Koning, kantoorgenoot van mr. Emons-Wanmaker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 10 juni 2009 uitgevallen voor zijn werk als koeltechnicus wegens psychische klachten en oorsuizen.
1.2.
Bij besluit van 28 april 2011 heeft het Uwv, na medisch en arbeidskundig onderzoek, vastgesteld dat voor appellant met ingang van 8 juni 2011 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De verzekeringsarts heeft op 14 maart 2011 gerapporteerd dat appellant beperkt is ten aanzien van de psychische belastbaarheid en dat in verband met soms optredende duizeligheid werkzaamheden op hoogte ontraden worden, evenals (frequent) buigen. De verzekeringsarts heeft daarnaast te kennen gegeven dat appellant niet in een lawaaiige werkomgeving kan werken en dat geen medische reden is voor een urenbeperking wanneer optimaal rekening gehouden wordt met de aangegeven beperkingen. De verzekeringsarts heeft wel reden gezien de uren te maximeren op acht uur per dag, zonder nachtwerk. De beperkingen van appellant zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 maart 2011. Het verlies aan verdiencapaciteit is door de arbeidsdeskundige berekend op 28,88%.
1.3.
Bij besluit van 21 december 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 april 2011 ongegrond verklaard. Daaraan liggen rapporten ten grondslag van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de hoorzitting bijgewoond en heeft op basis van observatie van appellant ter hoorzitting, dossieronderzoek en weging van ontvangen informatie van behandelaars geconcludeerd dat er geen argumenten zijn om af te wijken van het standpunt van de verzekeringsarts. Zij onderschrijft diens visie dat een noodzaak voor een verdere urenbeperking ontbreekt indien de belasting valt binnen de omschreven belastbaarheid in de FML. Zij heeft daartoe overwogen, dat, kijkend naar de diversiteit en vulling van de dagen, er geen sprake is van structurele extra rust (met slaap) voor recuperatie. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het verlies aan verdiencapaciteit op grond van een deels gewijzigde functieselectie vastgesteld op 31,04%.
2.1.
Appellant heeft in beroep staande gehouden dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn beperkingen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij wegens een verminderde mentale belastbaarheid, tinnitus en depressieve klachten geen normaal handelingstempo heeft en een verminderde concentratie. Appellant heeft verder te kennen gegeven beperkingen te ondervinden ten aanzien van het verdelen van de aandacht en herinneren. Ook is er sprake van een verhoogde rustbehoefte. Appellant acht werken in de avonduren niet mogelijk.
2.2.
De rechtbank heeft ten behoeve van haar oordeelsvorming keel-, neus- en oorarts
drs. H.F. Zaadnoordijk als deskundige geraadpleegd. In zijn rapport van 21 november 2012 heeft de deskundige te kennen gegeven dat hij appellant in verband met het stellen van de juiste diagnose heeft laten onderzoeken door klinisch fysicus - audioloog dr. G.A. van Zanten. Zaadnoordijk heeft op grond van het onderzoek van Van Zanten vastgesteld dat bij appellant (op datum in geding en nadien) sprake is van een ernstige vorm van tinnitus waardoor appellant onmogelijk 40 uur per week kan werken. Zaadnoordijk acht de voor appellant geselecteerde functies niet passend wegens de lawaaiige werkomgeving.
2.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar reactie van 7 december 2012 te kennen gegeven dat een onderbouwing voor het deskundigenoordeel ontbreekt nu Zaadnoordijk appellant niet zelf heeft onderzocht, maar slechts heeft verwezen naar de bevindingen van Van Zanten. In het deskundigenrapport worden naar de visie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep de reeds bekende gegevens over gehoorverlies en de klachten van suizen bevestigd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet onvoldoende argumenten voor een urenbeperking, omdat bij het vaststellen van de belastbaarheid rekening is gehouden met de energetische beperkingen van appellant en er gelet op het dagverhaal van appellant geen aanleiding is voor een urenbeperking op basis van een verminderde beschikbaarheid of op preventieve gronden.
2.4.
Zaadnoordijk heeft op 15 mei 2013 desgevraagd gereageerd op de zienswijze van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 december 2012. Zaadnoordijk heeft gerapporteerd dat appellant door hem uitgebreid is onderzocht om te beoordelen of de voor hem geselecteerde functies passend zijn, waarna hij, omdat hij er zelf niet goed uitkwam, Van Zanten heeft geraadpleegd. Zaadnoordijk onderschrijft de conclusies van Van Zanten dat het onwaarschijnlijk is dat appellant de geselecteerde functies kan uitoefenen, omdat deze verricht worden in een rumoerige en lawaaiige omgeving.
2.5.
Het Uwv heeft bij rapport van 12 juni 2013 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep desgevraagd aan de rechtbank uiteengezet waarom de functie elektronicamonteur als passend wordt beschouwd voor appellant. Daartoe is aangevoerd dat de in die functie voorkomende geluidsbelasting onder de 80dB ligt, zodat geen sprake is van een lawaaiige omgeving zoals bedoeld in het CBBS.
2.6.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat in vaste rechtspraak besloten ligt dat de rechtbank het oordeel van een onafhankelijke, door haar ingeschakelde, deskundige volgt als de motivering van deze deskundige haar overtuigend voorkomt, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft Zaadnoordijk gevolgd in diens conclusie dat appellant niet in een lawaaiige en roerige omgeving kan werken. De rechtbank overweegt in dit verband dat het Uwv in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) een beperking heeft aangegeven ten aanzien van geluidsbelasting en dat in de geselecteerde functies geen sprake is van relevant lawaai. De rechtbank heeft Zaadnoordijk niet gevolgd in zijn oordeel dat appellant onmogelijk 40 uur per week kan werken omdat de deskundige dit deel van zijn advies, ook na ontvangst van het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 december 2012, waarin zij onder verwijzing naar de Standaard verminderde arbeidsduur (Standaard) bestrijdt dat een urenbeperking aan de orde is, niet inzichtelijk heeft toegelicht en niet volgens de Standaard heeft gemotiveerd. De rechtbank is van oordeel dat daarmee onvoldoende aanleiding is om het Uwv niet te volgen in zijn standpunt dat bij het vaststellen van de belastbaarheid rekening is gehouden met de energetische beperkingen van appellant. De rechtbank heeft ook, wat betreft de overige door appellant gestelde beperkingen, geen aanknopingspunten gezien om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. Zij heeft bij haar oordeel betrokken dat appellant geen nieuwe medische informatie heeft ingebracht die doet twijfelen aan het standpunt van het Uwv. De rechtbank acht de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt voor appellant.
3. In hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank op onjuiste gronden is afgeweken van het oordeel van haar deskundige Zaadnoordijk dat appellant geen 40 uur kan werken. Naar de visie van appellant had de rechtbank in de omstandigheid dat zij de conclusies van Zaadnoordijk niet inzichtelijk achtte, aanleiding moeten zien Zaadnoordijk te verzoeken om een concrete onderbouwing van zijn standpunt. Appellant handhaaft zijn stelling dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat en dat hij vanwege de tinnitus niet in staat is fulltime te werken. Ter onderbouwing daarvan heeft hij informatie ingezonden van KNO-arts P.K.E. Börjesson.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft gesteld over zijn belastbaarheid vormt in overwegende mate een herhaling van de door hem in beroep naar voren gebrachte gronden.
4.2.
Met betrekking tot de stelling van appellant dat het Uwv zijn beperkingen uit de aandoening tinnitus niet juist heeft gewaardeerd, wordt het volgende overwogen. Zoals ook door de rechtbank is geoordeeld, stellen de verzekeringsartsen zich evenals Zaadnoordijk op het standpunt dat appellant in verband met zijn aandoening niet in een lawaaiige en roerige omgeving kan werken. In de FML is in verband hiermee een beperking aangenomen op item 3.7 (geluidsbelasting). Voor zover appellant heeft beoogd te stellen dat hij ook geen lagere geluidsbelasting kan hanteren en dat hij ongeschikt is te achten om functies te verrichten waarin de geluidsbelasting onder de 80dB ligt, wordt overwogen dat appellant deze stelling niet met objectief medische gegevens heeft onderbouwd. Ten aanzien van de geclaimde verhoogde rustbehoefte wordt het volgende overwogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van zijn onderzoeksbevindingen, bestaande uit observatie van appellant ter hoorzitting en het uitvragen van zijn dagactiviteiten, geen argumenten gezien appellant te volgen in zijn claim dat hij wegens zijn aandoening een verhoogde rustbehoefte heeft die verder gaat dan de in de FML vastgestelde energetische beperkingen. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat Zaadnoordijk zijn conclusie dat appellant onmogelijk 40 uur per week kan werken niet inzichtelijk heeft gemotiveerd. Die inzichtelijke motivering is ook niet gevolgd op het verzoek van de rechtbank van 14 februari 2013 aan Zaadnoordijk om te berichten tot welke opmerkingen of aanmerkingen de zienswijze van het Uwv van 1 februari 2013, waarin gesteld is dat onduidelijk is waarom appellant niet fulltime belastbaar zou zijn, aanleiding geeft. Wel merkt de Raad daarbij op dat hij, anders dan de rechtbank van oordeel is, dat Zaadnoordijk bij de motivering van zijn conclusie niet gebonden was aan de Standaard, nu deze Standaard, naar de Raad eerder heeft geoordeeld (zie bijvoorbeeld zijn uitspraak van 20 november 2006, ECLI:NL:CRvB:2006:AZ2814), een beleidsstuk van het Uwv betreft, inhoudende een instructie aan de verzekeringsartsen van die instantie en waaraan de bestuursrechter en de deskundigen bij de vaststelling van de feiten niet zijn gebonden. De Raad ziet evenals de rechtbank geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het medische standpunt van het Uwv dat afdoende rekening is gehouden met de energetische beperkingen van appellant. De in hoger beroep ingezonden medische informatie kan niet tot een ander oordeel leiden. De verklaring van KNO-arts P.K.E. Börjesson van 4 december 2014 voorziet niet in een objectief-medische onderbouwing van zijn conclusie dat appellant geen acht uur per dag en veertig uur per week kan werken. Deze onderbouwing ontbreekt ook in zijn brief van 23 januari 2015 nu de melding daarin, dat zelfs een halve dag werken niet meer lukt, slechts een beschrijving betreft van de bij appellant afgenomen anamnese.
4.3.
Ten aanzien van de gestelde afgenomen mentale belastbaarheid en gebrek aan concentratie wordt overwogen dat de verzekeringsartsen bij onderzoek naar de psyche geen aanwijzingen hebben gevonden voor aperte psychopathologie. De verzekeringsartsen stellen zich wel op het standpunt dat appellant aangewezen is op niet te stresserend werk met beperkingen ten aanzien van flexibiliteit en het omgaan met conflicten. Bij onderzoek van appellant op het spreekuur en tijdens de hoorzitting hebben de verzekeringsartsen verder geen beperkingen waargenomen ten aanzien van het vasthouden van de aandacht en het verdelen van de aandacht. Over het verdelen van de aandacht is door de verzekeringsarts op 15 juli 2011 gerapporteerd dat appellant aangewezen is op routinematige werkzaamheden, omdat appellant niet kan omgaan met een sterk wisselende taakinhoud. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant niet gevolgd in zijn claim dat hij geen normaal handelingstempo heeft omdat deze claim niet overeenkomt met het feit dat appellant met de auto of fiets kan deelnemen aan het verkeer. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel over de juistheid van de medische beperkingen van appellant in de FML. Appellant heeft in hoger beroep geen stukken ingezonden die aanleiding geven tot een ander oordeel.
4.4.
Er zijn geen aanknopingspunten om ervan uit te gaan dat de bij de schatting betrokken functies in medisch opzicht buiten het bereik van appellant liggen. De onderbouwing voor de geschiktheid van de functies is terug te vinden in het rapport van de arbeidsdeskundige van
2 mei 2011 en de Resultaat functiebeoordeling van 8 december 2011. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op 12 juni 2013 inzichtelijk gerapporteerd dat de functie elektronicamonteur als passend wordt beschouwd omdat de geluidsbelasting onder de 80dB ligt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft na overleg met de arbeidsanalist vastgesteld dat er weliswaar sprake is van enige geluidsbelasting, maar dat deze niet zodanig is dat gehoorbescherming noodzakelijk is.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding. Tevens dient het verzoek om schadevergoeding te worden afgewezen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en P.H. Banda als leden, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2015.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) K. de Jong

UM