ECLI:NL:CRVB:2015:3712

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2015
Publicatiedatum
26 oktober 2015
Zaaknummer
14/4643 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen afwijzing herziening uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van appellant. Appellant had in 2013 een aanvraag ingediend om de beëindiging van zijn uitkering ingevolge de wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering te herzien. Het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellant geen nieuwe feiten had aangevoerd. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant geen concrete bezwaargronden had ingediend en niet had aangetoond dat hij binnen de gestelde termijn aanvullende gronden had aangeleverd.

De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant opnieuw gesteld dat hij wel degelijk bezwaargronden had ingediend, maar de Raad heeft geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan de vereisten van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht heeft voldaan. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv appellant in de gelegenheid heeft gesteld om het verzuim te herstellen, maar dat appellant niet heeft aangetoond dat hij dit heeft gedaan. De Raad heeft geconcludeerd dat het Uwv in redelijkheid het bezwaar niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd.

De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de vereisten voor het indienen van bezwaar en de noodzaak om tijdig en adequaat te reageren op verzoeken van het Uwv. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/4643 WAO
Datum uitspraak: 16 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
2 juli 2014, 13/7646 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2015. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Koning.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 23 september 2013 heeft het Uwv, bij gebreke van nieuw gebleken feiten, afwijzend beslist op een aanvraag van appellant van 6 mei 2013 om de beëindiging van zijn uitkering ingevolge de wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering tussen 1995 en 2009 te herzien.
1.2.
Hiertegen heeft appellant tijdig bezwaar gemaakt op nader aan te voeren gronden.
1.3.
Bij brief van 18 oktober 2013 heeft het Uwv appellant in de gelegenheid gesteld om alsnog bezwaargronden in te dienen. Daarbij is appellant erop gewezen dat hij nieuwe informatie dient te verstrekken en dat, indien hij binnen de gestelde termijn niet alsnog bezwaargronden aanvoert, zijn bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
1.4.
Bij besluit van 2 december 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet aanvoeren van bezwaargronden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep evenals in beroep gesteld dat hij wel degelijk en binnen de gestelde termijn bezwaargronden bij het Uwv heeft ingediend. Ter onderbouwing van deze stelling heeft appellant een kopie overgelegd van een brief van 1 november 2013 gericht aan het Uwv, waarin hij stelt in de periode in geding ziek te zijn geweest.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is geregeld aan welke vereisten een bezwaar- of beroepschrift ten minste moet voldoen. Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder d, van dit artikel dient een bezwaarschrift de gronden van het bezwaar te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb bepaalt, onder meer, dat het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard, indien niet is voldaan aan de in artikel 6:5 van de Awb opgenomen vereisten en de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een daartoe gestelde termijn.
4.2.
In het bezwaarschrift van appellant is geen concrete bezwaargrond opgenomen. Dit leidt tot het oordeel dat met wat in het bezwaarschrift is vermeld niet is voldaan aan het vereiste van artikel 6:5, aanhef eerste lid, en onder d, van de Awb. Verder wordt vastgesteld dat appellant bij brief van 18 oktober 2013 door het Uwv in de gelegenheid is gesteld het verzuim te herstellen en dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij binnen de daartoe gestelde termijn van deze gelegenheid gebruik heeft gemaakt. Het Uwv heeft immers de ontvangst van een op 1 november 2013 gedateerde brief van appellant, op of omstreeks die datum, ontkend. De brief is niet aangetroffen in het dossier van appellant. Hij is ook niet op een later moment ontvangen. Appellant heeft niet met een bewijs van aangetekende verzending of anderszins aannemelijk gemaakt dat hij op of omstreeks 1 november 2013 een brief aan het Uwv ter post heeft bezorgd. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan een niet-ontvankelijkverklaring in dit geding achterwege dient te blijven.
4.3.
Gelet op het voorgaande heeft het Uwv bij het bestreden besluit in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk te verklaren. De aangevallen uitspraak, waarbij het bestreden besluit in stand is gelaten, zal daarom worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en H. van Leeuwen en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2015.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) H.J. Dekker

UM