ECLI:NL:CRVB:2015:3779
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake wettelijke rente over nabetaling IVA-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een zelfstandig ondernemer die een IVA-uitkering ontvangt op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De appellant heeft het Uwv verzocht om de maandelijkse betaling van zijn uitkering te beëindigen en pas na afloop van het kalenderjaar te beoordelen of hij recht heeft op uitkering. Na het indienen van zijn jaarrapport over 2010, heeft het Uwv vastgesteld dat appellant recht heeft op een nabetaling van € 17.298,13 over de periode van 1 januari 2010 tot 1 januari 2011. Echter, er ontstond onduidelijkheid over de vergoeding van de wettelijke rente over deze nabetaling.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond verklaard, maar de appellant is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. In hoger beroep heeft de appellant zijn standpunt herhaald dat de vergoeding van de wettelijke rente niet correct is vastgesteld en dat de beslistermijn niet op de juiste wijze is berekend. De Raad voor de Rechtspraak heeft geoordeeld dat het bestreden besluit van het Uwv niet kon standhouden en heeft het beroep gegrond verklaard. De Raad heeft bepaald dat de wettelijke rente over de nabetaling van de uitkering moet worden berekend met inachtneming van de juiste beslis- en betaaltermijnen.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep vernietigt de eerdere beslissingen en draagt het Uwv op om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van de appellant, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant, die geen gebruik heeft gemaakt van beroepsmatig verleende rechtsbijstand, maar wel recht heeft op vergoeding van reiskosten.