ECLI:NL:CRVB:2015:3827
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering wegens niet gemelde banktegoed
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een bijstandsuitkering van appellant, die niet heeft gemeld dat hij een aanzienlijk bedrag op zijn bankrekening had staan. Appellant ontving sinds 4 september 2006 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Helmond heeft op 5 april 2013, na bezwaar, de bijstand van appellant over de periode van 27 januari 2009 tot en met 12 oktober 2010 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 23.687,64 teruggevorderd. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat appellant geen melding had gemaakt van een saldo van € 46.000,- op zijn bankrekening, wat de grens van het vrij te laten vermogen overschreed.
De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat hij niet vrijelijk over het bedrag kon beschikken, omdat dit geld afkomstig was van zijn moeder en er afspraken waren gemaakt over het beheer van de rekening. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat appellant als rekeninghouder onbeperkte beschikkingsmacht had over het saldo op zijn rekening. De Raad stelt dat het aan appellant was om aan te tonen dat hij niet over het geld kon beschikken, wat hij niet heeft gedaan. De enkele stelling dat er afspraken waren gemaakt met zijn moeder en broer, zonder objectief bewijs, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.